Over admin

Deze auteur heeft nog geen informatie verstrekt.
So far admin has created 40 blog entries.

1 november 2020, jeugddienst

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lieve mensen,

De lezingen van vanmorgen zijn uit Marcus 7.
De jongeren hebben zojuist een tweespraak laten horen naar aanleiding van het eerste deel van Marcus 7. Ik zal nu iets zeggen over het tweede deel van Marcus 7 het verhaal over Jezus en de Syro- Fenicische vrouw. Deze jeugddienst was geplant op vredeszondag. Als thema hadden we bedacht: “ Woorden kunnen wel pijn doen ! “Wanneer kinderen op een schoolplein elkaar uitschelden dan roepen ze elkaar toe: “Schelden doet geen pij-ijn ! Schelden doet geen pij…ijn! “Maar dat klopt niet: woorden kunnen wel pijn doen. We weten allemaal hoezeer woorden kunnen doen. Hoe je gekwetst kunt worden door woorden van anderen. En helaas zijn het niet alleen kinderen die elkaar met woorden pijn kunnen doen. Ook volwassenen kunnen bijzonder kwetsend zijn.

In de afgelopen week zagen we dat ook in de journaals. Er zijn Nederlanders die zich bijzonder boos maken over de maatregelen die de regering neemt om het Corona-virus in te dammen. Zij geloven helemaal niet dat er een virus is maar menen dat het een verzinsel is van de fabrikanten om rijk te kunnen worden van de verkoop van mondkapjes en vaccins. Zij geloven dat er een complot achter zit. Voor het journaal zagen we hoe deze complotdenkers voor hert gebouw van de tweede kamer, ministers en kamerleden allerlei kwetsende woorden toeschreeuwden: pedofielen! hoeren! enzovoort. Woorden kunnen kwetsen. Woorden kunnen pijn doen.

En kwetsende taal is dikwijls een voorbode van lichamelijk geweld. Vele mensen kunnen het bij schelden houden. Maar er zijn altijd een paar mensen die zo opgehitst worden door het schelden dat ze tot lichamelijk geweld over gaan. Dan heb je een burgeroorlog in het klein.

Wanneer wij nu van iemand geen kwetsend taalgebruik zouden verwachten is het van Jezus. Jezus is toch bij uitstek iemand die mensen géén pijn wil doen met woorden menen wij. Hij is toch vol liefde. Hij is toch de vredestichter bij uitstek.

En dat is denk ik ook zo maar hoe moeten wij dan die woorden verstaan die Jezus spreekt tegen de Syro – Fenicische vrouw die aan Jezus vraag om haar dochtertje te genezen? Jezus zegt immers tegen haar: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te geven ! “

Om het verhaal te kunnen begrijpen moet ik jullie even een paar dingen vertellen:

We lezen dat Jezus zijn intrek neemt in een huis in Tyrus. Tyrus ligt buiten Israël. Dit is één van de weinige keren dat Jezus naar het buitenland gaat. Hij neemt zijn intrek in een huis en wil niet dat iemand dat weet. Er staat niet bij waarom Hij dat niet wil maar we kunnen vermoeden dat Hij even rust zoekt. Hij wordt altijd omringd door heel veel mensen die allemaal iets van Hem willen. Hij wordt er doodmoe van en heeft rust nodig. Je zou kunnen zeggen dat Hij naar Zijn vakantiehuis in het buitenland gaat. En hij hoopt dat Hij in het buitenland niet herkent zal worden.

Maar zoals Willem Alexander en Maxima ook vaak gespot worden wanneer ze incognito in het buitenland verkeren zo wordt Jezus ook snel gespot. Het gerucht dat Hij in een huis in Tyrus verblijft gaat als een lopend vuurtje rond.

We lezen dat een vrouw die een dochter heeft die bezeten is van een demon zodra zij dit hoort naar Jezus toegaat voor Hem op de knieën valt en Hem smeekt haar dochtertje te genezen.

Wij in onze tijd en cultuur zouden niet zeggen dat het dochtertje van de vrouw bezeten zou zijn door een demon. Wij zouden vandaag zeggen dat het meisje psychiatrische problemen heeft en de hulp nodig heeft van een psychiater. Maar zo dacht men toen nog niet. Een psychiatrische ziekte duidde men in religieuze taal.

Van de vrouw wordt gezegd dat ze van Syro – Fenicische afkomst is. Dat zegt ons niet zoveel. Maar je moet weten dat koningin Izebel uit het Oude Testament ook van Syro – Fenicische afkomst was en zei probeerde de profeet Elia te doden. Zij was dus een vijand van het volk Israël. Door de moeder van het zieke dochtertje Syro-Fenicisch te noemen wordt ook zij afgeschilderd als een vijand van het Joodse volk.

Nu komt een vijand van het Joodse volk de welverdiende rust van Jezus verstoren. Ze valt Hem lastig in Zijn vakantiehuis.

Deze Syro-Fenicische vrouw is een prachtige vrouw en een moedige vrouw en ze kan een rolmodel zijn voor jullie meiden van de Tienerkerk.

Hoewel ze weet dat ze beschouwd wordt als vijand van het Joodse volk, hoewel ze weet dat het voor een vrouw niet fatsoenlijk was om zich zo maar te wenden tot een haar onbekende man, gaat ze onbevreesd naar Jezus toe. Ze wéét wat ze wil: genezing voor haar dochtertje. Ze laat zich niet door vooroordelen of fatsoensregels tegenhouden.

Ze valt voor Jezus op de knieën en smeekt Hem haar dochtertje te genezen. Hij is een goede man en een heilige man. Hij zal het zeker doen!

Maar wat doet Jezus? Hij reageert niet begripvol en liefdevol maar Hij zegt tegen haar: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de kinderen te voeren! “De kinderen , dat zijn de Joden en de honden dat zijn de heidenen. Is het niet bijzonder kwetsend wat Jezus hier doet? Hoe reageert de vrouw (let op meiden van de Tienerkerk!) zei laat zich niet door de woorden van Jezus uit het veld slaan maar ze blijft fier overeind staan en antwoordt Jezus: “Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen? “En ze kijkt Jezus krachtig en vol zelfvertrouwen aan. “

Jezus schiet in de lach en antwoordt: “Dat hebt u goed gezegd! Ga naar huis de demon heeft uw dochter al verlaten. “

 

Je kunt dit verhaal op verschillende manieren lezen. Het is mogelijk dat Jezus tot dat moment dacht dat Hij er alleen zou hebben te zijn voor de Joden. Dat is aannemelijk omdat Joden geen zendingsdrang hebben. Joden vinden niet dat iedereen Joods zou moeten worden.  “God gaat met ieder volk zijn eigen gang “zo menen ze. En nu zou het kunnen zijn dat deze vrouw Jezus er de ogen voor opent dat hij er niet alleen voor de Joden is maar ook voor de heidenen, de volkeren van de wereld. Dat betekent dat we een groot respect voor haar mogen hebben. Ze is een leraar voor Jezus.

 

Het zou ook kunnen zijn dat we het verhaal in een heel ander licht moeten lezen. Daarvoor wil ik jullie een schilderij van Jan Steen laten zien.

Een prachtig tafereel met humor geschilderd. Een vrolijk tafereel. Ook de hondjes springen vrolijk in het rond. De hondjes die Jan Steen geschilderd zijn, zijn vriendelijke, wanneer je iemand uitscheldt voor “hond” of een heel volk “een volk van honden “noemt dan heb je niet zulke lieve hondjes voor ogen maar “rothonden. “Zou het kunnen zijn dat Jezus toen Hij tegen de vrouw zei dat het niet goed is om het brood van de kinderen af te pakken en het aan de honden te voeren een olijke blik in Zijn ogen had en een glimlach rond zijn mond en bij “honden “geen rothonden voor ogen had maar vrolijk spelende hondjes zoals op het schilderij van Jan Steen?

Jezus woorden waren niet bedoeld om de vrouw te kwetsen maar om haar uit te dagen op fiere en zelfbewuste wijze voor zichzelf op te komen.

Jongeren van de tienerkerk: Deze Jezus en deze vrouw wil ik jullie vanmorgen voor ogen houden. Zoals Jezus naar deze vrouw keek zo kijkt Hij ook naar jou: met liefdevolle en vriendelijke ogen. En Hij daagt ook jullie uit om ruimte in te nemen. Jullie mogen er zijn. Sterker nog: het is goed dat jullie er zijn! Jullie zijn een verrijking van het leven van de mensen om jullie heen.

Tot slot: Jezus zei tegen de vrouw: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te geven.” De vrouw antwoordde: “Heer de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen? “Jezus suggereert dat er niet voldoende brood is. De vrouw antwoordt dat ze aan een paar kruimels genoeg heeft. Welk verhaal staat er denk je in het volgende hoofdstuk? Inderdaad het verhaal over de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Jezus heeft maar twee broden maar Hij breekt en Hij breekt en Hij breekt en hij voedt er een hele menigte mensen mee. Er is genoeg brood voor iedereen!

Amen.

 

10 mei 2020, online-dienst

Onlinedienst op zondag 10 mei 2020, Oosterkerk Hoogeveen

Voorganger: mevr. Hetty Kleinjan

Lezing: Psalm 31 : 1 t/m 17 en 22 t/m 25 en het morgengebed van Dietrich Bonhoeffer:

Tot U, God, roep ik in de vroege morgen.
Help mij te bidden
en mijn gedachten te richten op U,
ik kan het niet alleen.

In mij is duisternis, bij U is licht.
Ik ben eenzaam, Gij verlaat mij niet.
Ik ben bevreesd, bij U is hulp.
Ik ben onrustig, bij U is vrede.
In mijn hart is bitterheid, bij U is geduld.
Ik begrijp uw wegen niet, maar Gij kent mijn weg.

Lieve mensen thuis en hier aanwezig, gemeente van Jezus Christus,

Inleiding
Sinds de eerste persconferentie van Mark Rutte op donderdag 12 maart jl. – over het coronavirus – hebben we wekenlang prachtig voorjaarsweer gehad, met strak blauwe  luchten. De natuur laat zich met voorjaarsbloesems en het nieuwe groen aan de bomen van zijn mooiste kant zien. Crisis of niet: de lente gaat door.
Ik zal mij altijd dit mooie voorjaarsweer blijven herinneren, dat zo in contrast is met de wereld om ons heen, die in de ban is van het coronavirus. Ik begrijp nu veel beter het gevoel van mijn moeder en veel ouderen meer die mij vertelden dat het op 10 mei 1940, – de start van de Tweede Wereldoorlog, vandaag 80 jaar geleden – een prachtige voorjaarsdag was. We maken nu hetzelfde contrast mee: het mooie voorjaarsweer en nu de strijd tegen een onzichtbare vijand, het coronavirus.  

Die onzichtbare vijand maakt, dat we contact met anderen beperken, of zelfs geen contact mogen hebben. Een tijd waarin we stil worden gezet als het gaat om onze gewone doen en laten. Een tijd die contrasten in emoties bij ons op kan roepen: aan de ene kant missen we het samenzijn met familie en vrienden enorm. Aan de andere kant is het een tijd zonder vergaderingen of andere wekelijkse activiteiten die ‘moeten’ gebeuren: er is rust en ruimte in onze agenda’s. Wandelen en fietsen in de prachtige natuur – voor zover u dat kunt – of genieten van de natuur om je heen vanuit je raam of tuin. Genieten van de vogels, die rondom je huis een nest maken, de stilte, de vogels die je hoort fluiten, de natuur die uitbot. Wat kan maken dat je zegt – net als iemand in de vrouwengesprekskring – ik ervaar dan God dichtbij!
Maar het is ook een tijd, waarin we de onrust van de wereld om ons heen elke dag lezen of horen. Misschien hoort u in uw eigen familie- of vriendenkring ook de verhalen van mensen die besmet zijn geraakt of zich zorgen maken over hun werk. Gelukkig neemt het aantal besmettingen en doden in Nederland op dit moment nog steeds af. De persconferentie van afgelopen week gaf daarom een versoepeling – in stappen – van de maatregelen. Er werd hier verschillend op gereageerd: Blijheid bij de één om meer bewegingsruimte. Teleurstelling bij de ander, die ook weer het werk of activiteiten op had willen pakken of gehoopt had dat bezoek in het verzorgingstehuis weer mogelijk zou worden. Wat ons allemaal rond de maatregelen bezig houdt: blijven de besmettingen wereldwijd dalen?
Een ander contrast afgelopen week was de herdenking op 4 en 5 mei dit jaar: Een 4 mei-herdenking op een lege Dam in Amsterdam, die anders vol met mensen zou hebben gestaan. We vierden op 5 mei 75 jaar vrijheid thuis, zonder de vele bevrijdingsfeesten, die in ieder plaats dit jaar waren gepland.

Een leven met contrasten. Waar vinden we ons houvast in deze tijd?
In de Tweede Wereldoorlog zochten de mensen steun bij God, de kerken stroomden vol. Ik hoorde van een oudere, dat er hier in Hoogeveen destijds een bidstond was in de Grote Kerk, waar mensen uit alle kerken van Hoogeveen wekelijks bij elkaar kwamen. ‘Nood leert bidden’, zegt het spreekwoord. Dat is nu in deze crisistijd niet anders: op internet las ik een bericht van begin april dat het aantal keer, dat naar een gebed is gezocht via Google explosief is toegenomen. Er stond: “Per 80.000 besmettingen met het coronavirus
verdubbelt het aantal zoekpogingen naar ‘gebed’ op Google.”

In crisistijden hebben we behoefte aan een hogere macht en kracht buiten onszelf: we zoeken in het gebed contact met God. In de tijd van het volk Israël in het Oude Testament was dat niet anders. David schreef ruim 3.000 jaar geleden psalm 31, waarschijnlijk toen hij vervolgd werd door Saul.

Net zoals er in het morgengebed van Dietrich Bonhoeffer een contrast is van tegenstellingen in emoties, zo zijn er in deze psalm van David ook verschillende emoties te vinden. De psalm kent verschillende abrupte overgangen: uitingen vol vertrouwen en gebeden – in het eerste deel – wisselen af met angstige smekingen en klagen over de moeilijke situatie – in het tweede deel. Psalmen hebben vaak verschillende emoties in zich, daarom spreken denk ik psalmen ook zoveel mensen aan. Misschien ook u in deze crisistijd. Ik wil stil staan bij drie verzen uit deze psalm.

In uw hand leg ik mijn leven (vers 6)
In vers 6 staat: ‘In uw hand leg ik mijn leven’. Misschien meer bekend zijn de woorden uit de vertaling van 1951 ‘In uw handen beveel ik mijn Geest’. Deze woorden ‘in mijn handen beveel ik mijn Geest’ uit psalm 31 vers 6 zijn de laatste woorden, die Jezus heeft gebeden aan het kruis, voordat Hij stierf. In Lukas 23 vers 46 zegt Jezus: ‘Vader, in uw handen beveel ik Mijn Geest.’ Indrukwekkend dat Jezus in de moeilijkste, laatste momenten van Zijn leven steun vond in deze psalmwoorden. Woorden die Jezus mogelijk als kind al geleerd had, omdat psalm 31 vers 6 een Joods avondgebed was: na een drukke dag legt je met deze woorden je leven in Gods handen. Woorden van overgave. Dit wil niet zeggen dat er niets kan gebeuren, maar het geeft wel een steun en houvast.

Dit vers was ook een steun en houvast voor een predikant in Hardenberg, waar ik vier jaar geleden stage liep als kerkelijk werker. Medio april werd hij getroffen door het coronavirus.
Ziek thuis schreef hij openhartig hierover op de Facebookpagina van zijn wijkgemeente.
Na een dikke week flink ziek zijn, schreef hij heel eerlijk, dat hij zichzelf in gedachten op de Intensive Care terecht zag komen. Angsten gingen met hem op de loop, ook in de nacht, maar hij bleef deze woorden voor zichzelf herhalen: ‘In Uw handen leg ik mijn leven’, de woorden uit psalm 31 vers 6. Dit gebed gaf hem een soort basisrust en voorkwam paniek bij hem.
Mogelijk heeft u dat zelf meegemaakt: momenten in het leven die je brachten tot intens gebed. Waren dat – terugkijkend – niet vaak de momenten, dat we zelf geen controle meer hadden over ons leven? Wat kan het dan een rust geven om het bij God neer te leggen. 

David had net als Jezus en deze predikant een rotsvast vertrouwen op God door Zijn leven in Gods handen te leggen, op het moment dat hij angstig is, omdat zijn vijanden een net voor hem spannen. In de eerste verzen gebruikt hij verschillende woorden voor wat het schuilen bij God voor hem betekent. Het bidden tot God geeft hem rust. Wij kunnen voelen dat er een corona-angst-net voor ons gespannen is, maar het leven in Gods hand leggen, geeft rust.

Mijn tijden zijn in uw hand
(vers 16)
Maar hoe menselijk is het niet dat David – ondanks het geloofsvertrouwen in het eerste deel van de psalm – in het tweede deel van de psalm opeens worstelt met alles wat hem overkomt. Worstelingen die we nu ook kunnen ervaren als we geconfronteerd worden met verhalen van mensen, die dierbaren moeten missen. Ons leven is zo kwetsbaar; het kan van de ene op de andere dag opeens veranderen. Nog elke dag zien we de harde cijfers van besmettingen en doden wereldwijd. En misschien heeft u meegemaakt dat in familie- of vriendenkring iemand is overleden. Moeilijk, vooral als er geen mogelijkheid was om afscheid te nemen, persoonlijk of in een dienst.
Worstelen met het niet op bezoek mogen gaan naar je moeder, vader, oma of opa in het verzorgingstehuis, of die thuiswonend is, waardoor er geen contact is en je je afvraagt:
is dat dan nog wel kwaliteit van leven voor hem of haar? Maar tegelijk de worsteling dat als je wél mocht gaan, je niet degene wil zijn die hem of haar ongemerkt besmet.  

Bij David zien we ondanks al die sombere woorden en negatieve ervaringen op zijn pad toch een ommekeer. Hij spreekt uit dat hij vertrouwt op God en zegt – in vers 16 – in uw hand liggen mijn lot en mijn leven. In de vertaling van 1951 staan de bekende woorden:
Mijn tijden zijn in uw hand. David weet dat zijn hele leven, met alle tijden – alle wisseling van vreugde en verdriet – veilig is in de hand van God. Mijn tijden zijn in Gods hand; een belijdenis van David midden in verwarring en nood. Hij weet dat Gods hart van liefde klopt achter deze hand; een hand die vasthoudt door de diepte van het leven heen. Dat wil niet zeggen dat als mens altijd die hand voelt en beleeft. Ook David was het zicht op God soms kwijt, maar hij bleef zeggen: Mijn tijden zijn in Gods hand. Dat is geloven. Door alle strijd en aanvechting heen.
Vertwijfeling en aanvechting, hoe menselijk is dat niet? Dat hoorden we ook in het morgengebed van Dietrich Bonhoeffer dat hij schreef in gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een gebed waarin de contrasten verwoord worden, die een mens innerlijk kan voelen op het moment dat het moeilijk is. Misschien ervaart u dat nu ook.
Een morgengebed, waarin Bonhoeffer zijn onrust tot uiting brengt en zijn onzekerheid over de toekomst enerzijds en anderzijds zijn vertrouwen op God, als hij zegt: Ik begrijp uw wegen niet, maar Gij kent mijn weg.

Heb lief. Wees sterk en houd moed (vers 24 en 25)
Bonhoeffer liet ons van zijn tijd in gevangenschap verschillende gebeden, gedichten en gedachten na. Eén van die gedachten van Bonhoeffer die ik las, is de volgende:
‘Vrijheid is niet in de eerste plaats gericht op het individu, maar op de naaste.’
Een tekst die mij raakt, omdat deze ook zó van toepassing is op deze tijd: we leven al 75 jaar in een vrij land, maar op dit moment is onze bewegingsvrijheid beperkt, waardoor we uitzien naar de tijd dat we weer onze vrijheid weer volop kunnen vieren. Vrijheid vieren, niet alleen, maar samen met anderen om ons heen. Anderen, waar we nu geen contact mee kunnen hebben, die we nu geen knuffel kunnen geven. De afgelopen weken heeft het woord ‘samenleving’ een heel andere klank gekregen. We missen het samenzijn als kerk hier met elkaar. We leven enorm met elkaar mee, maar wel met anderhalve meter afstand. Gelukkig komt onze creativiteit boven om hierin wegen te vinden naar elkaar. Dat is wat deze tijd ons brengt: meer betrokkenheid bij elkaar. Om met Bonhoeffer te spreken, ervaren we misschien wel eens te meer, dat vrijheid gericht is de naaste. Dietrich Bonhoeffer zag in oorlogstijd hoe kostbaar het is om vrijheid te beleven samen met de ander.

Ook David beseft dit. Aan het eind van de psalm prijst hij God omdat hij door alle moeiten heen, Gods trouw heeft ervaren. Hij schrijft: ‘God ontzette mij als een belegerde stad’. Hij voelt zich bevrijdt van zijn angst. En vanuit dat bevrijdende gevoel komt hij tot het besef, dat hij ook anderen kan troosten, die dezelfde benauwdheid hebben gevoeld.
Hij beschrijft in vers 24 en 25 bemoedigende slotwoorden van de psalm: In vers 24: ‘Getrouwen van de HEER, heb hem lief’. En in vers 25: ‘Allen die uw hoop vestigt op de HEER: wees sterk en houd moed.’ Woorden die doen denken aan de poster, die onlangs in de Kerkentrommel zat: ‘Houd moed. Heb lief’. Posters die op verschillende plekken in Hoogeveen zichtbaar voor het raam hangen.

‘Houd moed. Heb lief’: deze woorden hebben een fundament in God en in elkaar.
Woorden die een hart onder de riem zijn in alle tijden: de moeilijke tijden die David meemaakte, de moeiten van Bonhoeffer tijdens de Tweede Wereldoorlog, de moeilijke tijd nu rond de coronacrisis. Maar dit is wat we elkaar mogen wensen: ‘Houd moed. Heb lief’: In verbondenheid met God en met elkaar.

Amen

11 oktober 2020

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lezingen:

uit het oude testament Ezra 1 en Ezra 3:1-6

Gemeente van Christus,

Twee weken geleden werd het volk Israël door de koning van Babel in ballingschap gevoerd. De tempel in Jeruzalem en de stad werd verwoest. De tempelschat: het gouden en zilveren tempelgerei werd geroofd en geplaatst in de schatkamer van de koning van Babel.

 We lazen we het verhaal over Daniël en zijn vrienden die door de koning van Babel als gijzelaars naar de hoofdstad van zijn rijk werden gevoerd. Daniël en zijn vrienden waren gijzelaars maar ze kregen een goed leven. Ze werden geplaatst op de universiteit van Babel waar ze werden opgeleid als ambtenaar in dienst van de koning.

In de eetzaal van de universiteit kregen Daniël en zijn vrienden voedsel dat in die als gezond werd beschouwd. Dit voedsel was echter niet in overeenstemming met de Joodse spijswetten. Daniël en zijn vrienden vroegen de hofmeester of ze kosjer zouden mogen eten. De hofmeester wilde hen dit wel toestaan maar hij was bang dat Daniël en zijn vrienden er ongezond uit zouden gaan zien en de koning er dan achter zou komen dat hij als hofmeester afgeweken was van de voedselvoorschriften die de koning uitgevaardigd had. Daniël stelde voor dat ze het een tijdje uit zouden proberen. Zouden ze er minder gezond uit gaan zien dan de andere studenten dan zouden ze zich voortaan aan het dieet van de koning houden. Maar zie na de afgesproken periode zagen ze er fris en fruitig uit. Ze leken gezonder dan de andere studenten. Zo bleven Daniël en zijn vrienden in de ballingschap trouw aan de God van Israël. Ze bleven trouw aan zichzelf.

Vanmorgen maken we een sprong in de tijd van 70 jaar. De koning van Babel wordt verslagen door de koning van Perzië: Cyrus. Cyrus veroverde veel landen en stichtte een groot rijk. Om dit rijk bijeen te houden en om opstand te voorkomen schonk hij de door hem veroverde landen en volken vrijheid van godsdienst. En zo geeft hij de Joden die als ballingen in Babel woonden toestemming om terug te gaan naar hun land en om de tempel in Jeruzalem en de stad te herbouwen. Het schenken van godsdienstvrijheid was van Cyrus een strategische zet om de door hem overwonnen volken rustig te houden. De schrijver van het boek Ezra ziet er echter Gods hand in. Hij schrijft:

“In het eerste regeringsjaar van Cyrus. De koning van Perzië, ging in vervulling wat de Heer Jeremia al had laten aankondigen. Hij zette de koning ertoe aan om in zijn hele koninkrijk mondeling en ook schriftelijk het volgende besluit kenbaar te maken: Dit zegt Cyrus, de koning van Perzië: Laten al degenen onder u die tot zijn volk behoren, zich met hulp van hun God naar Jeruzalem in Juda begeven om er de tempel van de Heer weer op te bouwen. “

De machtige koning Cyrus, die zichzelf wereldheerser waant blijkt niet meer te zijn dan een instrument in Gods hand.

En dan lezen we in het vervolg dat een deel van de ballingen zich o.l.v Ezra inderdaad opmaakt om naar Jeruzalem terug te keren om daar de tempel en de stad te herbouwen. Niet iedereen kan of durft mee terug te gaan. Maar zij die gaan krijgen van de achterblijvers ter ondersteuning goud, zilver, goederen en vee mee.

Onder andere hieruit blijkt dat de schrijver van het boek de gebeurtenissen beschrijft als een tweede Exodus. Toen het volk uit de slavernij in Egypte terugkeerde naar het land kreeg het van de Egyptenaren goud en zilver mee.

En dan lezen we in Ezra drie dat Ezra en de zijnen wanneer ze in Jeruzalem aankomen en beginnen met de wederopbouw van de stad en de tempel als eerste een altaar bouwen van de God van Israël om daarop te kunnen offeren. En dan staat er: “ om daarop te kunnen offeren zoals is voorgeschreven in de wet van Mozes. “

Ook hier weer een verwijzing naar de eerste Exodus. Wanneer de Farao het volk laat gaan trekt het volk de woestijn in en verzamelt zich bij de berg Sinaï. Daar wordt het volk tot een nieuwe eenheid gesmeed wanneer zij via Mozes de leefregels van God ontvangen voor het leven in het beloofde land. Die leefregels die het mogelijk maken dat het volk in vrijheid kan leven in het beloofde land. Leefregels die voorkomen dat het beloofde land verandert in een tweede Egypte. Leefregels die voorkomen dat de Israëlieten zelf veranderen in slavendrijvers. Daar bij de berg Sinaï wordt een nieuw begin gemaakt.

Zo wordt ook in Ezra 3 door de teruggekeerde ballingen o.l.v Ezra een nieuw begin gemaakt. Men bouwt een altaar zoals voorgeschreven door de wet van Mozes men geeft daarmee aan die wet van Mozes , waarin de leefregels voor het leven in het beloofde land staan opnieuw als grondwet voor het leven in het land Israël te nemen.

Het altaar moet opnieuw worden gebouwd, de tempel moet opnieuw worden gebouwd, de samenleving moet opnieuw worden gebouwd. En de samenleving zal worden gebouwd op het fundament van de leefregels van God: zorg voor de vreemdeling de weduwe en de wees, de landbouwgrond niet uitputten maar om de zeven jaar een jaar de kans geven te herstellen. De kloof tussen arm en rijk niet onrechtvaardig groot te laten worden maar één keer in de vijftig jaar de rijkdom op een rechtvaardig manier te herverdelen. De spirituele dimensie van het leven niet te verwaarlozen maar één keer in de week een dag van rust te nemen om die dimensie te kunnen beleven.

De eerste drie hoofdstukken van Ezra lijken op het eerste gezicht een beetje saai. Het lijkt een zakelijk verslag te zijn van gebeurtenissen, lang geleden. Gebeurtenissen waar wij niet veel van doen mee hebben. Maar wanneer je dan beter kijkt dan blijkt het te gaan om een opwindende periode in de geschiedenis van Israël. Het gaat om de beschrijving van een hoopvol nieuw begin. Het optimisme en de hoop die er onder de teruggekeerde ballingen geheerst zal hebben lijkt denk ik op het optimisme en de hoop die er was toen Obama presidentskandidaat van Amerika was: “ Yes we can !“ was zijn boodschap. En dit optimisme, deze hoop deze energie heeft Ezra denk ik ook uitgestraald.

En hoezeer verlangen we in deze tijd weer naar een dergelijk optimisme, naar een dergelijke hoop. We zien in de wereld grote vluchtelingenstromen, we zien armoede bij een groot deel van de wereldbevolking en extreme rijkdom bij een paar honderd miljardairs. We zien een aarde die zucht en steunt onder landbouw, mijnbouw, ontbossing, opwarming. We zien een wereld waarin mensen jagen en jachten en zichzelf voorbijlopen.

De wereld is toe aan een nieuw begin. De wereldsamenleving moet opnieuw worden opgebouwd op de fundamenten van de wet van Mozes, de leefregels van God. Voor vreemdeling, weduwe en wees moet worden gezorgd. De landbouwgrond moet rust gegund worden, tijd voor herstel. Het kappen van de regenwouden moet worden gestopt. De gigantische rijkdom van een paar miljardairs moet worden herverdeeld. Wereldwijd moet mensen een dag in de week rust gegund worden om de spirituele dimensie van het bestaan te beleven: voor de moslims mag dat de vrijdag zijn, voor de joden de zaterdag, voor de christenen de zondag. De rest mag kiezen met wie ze mee willen doen.

“Houd je aan mijn geboden” zegt God tegen Israël “opdat je lang mag leven in het land dat Ik je geven zal. Jullie en je kinderen en je kindskinderen. “Houd je aan Mijn geboden “zegt God ook vandaag tegen ons en tegen de mensheid. “Houd je aan Mijn geboden zodat jullie lang zullen leven op deze prachtige planeet aarde. Jullie en je kinderen en je kindskinderen. “

Vorige week zagen we dat we het helemaal niet zo moeilijk is om je aan deze geboden te houden. Ze komen niet van ver. Je hoeft niet naar de hemel te gaan om ze te halen of daarvoor diep in de aarde af te dalen. Ze liggen vlak voor ons. Vervulling ligt binnen ons bereik.

“Yes,we can ! “  
Amen.

13 september 2020

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lezingen:

uit het oude testament Daniël 1: 1 t/m 21
uit het nieuwe testament Kolossenzen 3: 12 t/m 17

Gemeente van Christus,

Het boek Daniël is geschreven in de tweede eeuw voor Christus. De verhalen in het boek spelen zich af in de zesde eeuw voor Christus, in de tijd van de Babylonische ballingschap.

Voor ik op het boek Daniël inga zal ik eerst iets vertellen over de situatie van het volk Israël in de tweede eeuw voor Christus.

In de tweede eeuw voor Christus heerste in Israël de Syrische koning Epiphanes de vierde. In het jaar 168 voor Christus gaf hij het bevel om een beeld van de heidense god Baal Hasjamin (de Syrische variant van de Griekse god Zeus ) neer te zette in de tempel in Jeruzalem. Dat trof de Joden in het hart. Hoe vaak hebben ze niet die woorden uit de Tien geboden gehoord: “Vereer naast Mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hierboven is of van beneden op aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer en vereer ze niet want Ik ben de Heer uw God. “

De Joden werden zo geraakt in hun diepste geloofsbeleving dat ze in opstand kwamen tegen koning Antioches. Deze werd woedend en probeerde de opstand met veel geweld te onderdrukken. Duizenden Joden kwamen om. Maar nog tijdens de opstand stierf Antioches aan een ziekte. De Joodse opstand slaagde en tot 63 voor Christus heersten er Joodse koningen over Israël.

Het boek Daniël is geschreven in de tijd dat Antioches heerste over Israël. En zijn heerschappij was niet het enige probleem dat de schrijver van het boek zag. Hij zag ook dat het geloof in de God van Israël in gevaar kwam omdat de joden zich meer en meer aanpasten aan de Griekse cultuur die Antioches meebracht. Wanneer mensen denken dat de macht van een veroveraar blijvend is dan zijn ze al snel geneigd zich aan te passen aan de nieuwe situatie. In Nederland gebeurde dat ook toen ons land bezet werd door de Duitsers. Een deel van de bevolking paste zich al snel aan en ging samenwerken met de bezetter.

De schrijver van het boek Daniël heeft het boek geschreven om de Joden ten tijde van Antioches op te roepen zich niet aan te passen aan de Griekse cultuur en godsdienst maar trouw te blijven aan de God van Israël. Daarom vertelt hij verhalen uit de tijd van de Babylonische ballingschap.

In de 7e eeuw voor Christus, dus vijfhonderd jaar eerder, had Nebukadnessar, de koning van Babylonië, Israël veroverd. Hij neemt de koning van Juda Jojakim gevangen en rooft een deel van het tempelgerei uit de tempel in Jeruzalem.  Nebukadnessar was een dictator die veel leed veroorzaakt heeft maar hij was wel een verstandig bestuurder. Hij selecteerde zijn ambtenaren niet op basis van afkomst of rijkdom maar op grond van geschiktheid en betrouwbaarheid. En om voldoende geschikte ambtenaren te kunnen vinden zocht hij ze niet alleen in eigen land maar ook daarbuiten. Hij haalde jonge mensen uit de elite van de door hem veroverde landen naar zijn hof. Ze waren in feite gijzelaars. Mensen wier kinderen gegijzeld worden zullen niet snel in opstand komen. Maar deze jongelui werden goed behandeld. Ze werden op de staatsuniversiteit van Babel geplaats waar ze een academische opleiding ontvingen. Pas nadat ze met succes een examen hadden afgelegd werden ze aangesteld als ambtenaar in het rijk.

Zo belandden Daniël en zijn vrienden op de universiteit van Babel. Ze waren waarschijnlijk no heel jong 15 – 17 jaar. Uit hun namen blijkt dat ze uit gelovige gezinnen kwamen. Daniël betekent: God is mijn rechter. Hananja: God heeft genade bewezen. Misaël: wie is als God? en Azarja: God heeft geholpen. Hun namen verbinden hen met de God van Israël. Het is dus geen kleinigheid dat deze namen van hen worden afgenomen en heidens namen krijgen die verwijzen naar heidense goden: Daniël heet voortaan: Beltassar. Bel is een heidense god. Beltassar betekent: Bel bewaren zijn leven. Hananja heet voortaan Sadrach, een toespeling op de heidense god Mardoek. Azarja heet voortaan: Abednego , dienaar van de god Nebo. De jongens krijgen een andere naam, ze krijgen een andere identiteit. Ze dreigen hun verbondenheid met de God van Israël te verliezen.

Daniël en zijn vrienden hebben geen keuze. Ze moeten hun heidense namen wel accepteren. Maar ze begrijpen wel dat ze zich op en hellend vlak bevinden. Ze kunnen niet nog meer van hun Israëlische identiteit inleveren. Dan zouden ze zichzelf kwijtraken.

Wanneer de koning hen dan ook nog wil voorschrijven wat ze moeten eten, besluiten ze dat de tijd gekomen is om hun grenzen te stellen.

In onze tijd hebben we welomschreven ideeën over welk voedsel gezond is en welk voedsel niet. Veel groente en fruit, niet te veel vet…noem maar op. Zo had men aan het hof van koning Nebukadnessar ook welomschreven ideeën over welk voedsel gezond was en welk niet. Op grond van die ideeën had men maaltijd adviezen opgesteld en iedereen aan het hof werd geacht zich daaraan te houden. Iedereen…ook Daniël en zijn vrienden.

Onderdeel van een gezond dieet aan het hof van koning Nebukadnessar waren een stuk vlees en een beker wijn. Daniël en zijn vrienden zouden vlees moeten eten en wijn moeten drinken. Nu is het eten van bepaalde soorten vlees en het drinken van wijn volgens de spijswetten van Israël wel geoorloofd maar Daniël en zijn vrienden hielden zich aan een bepaalde uitleg van Genesis 1:29, waar staat dat God het zaaddragend gewas en de vruchten van de boom aan de mens te eten gaf. Op grond hiervan wilden Daniël en zijn vrienden geen vlees eten en geen wijn drinken. Dat botste met de voedselvoorschriften aan het hof.

Nu had Daniël vriendschap gesloten met het hoofd van de huishouding. Ze vragen hem om toestemming alleen groente te eten en water te drinken. Hij zegt: “Wat mij betreft is dat okay maar wanneer jullie er minder gezond gaan uitzien dan de andere hovelingen, komt het uit en vlieg ik eruit. “Daniël stelt voor het tien dagen uit te proberen. En dan blijkt na tien dagen dat zij er niet minder maar zelfs meer gezond uitzien dan de andere hovelingen.

 Daniël en zijn vrienden mogen zich aan de spijswetten van Israël houden. Een dagelijkse maaltijden zijn zo een terugkerende herinnering aan de God van Israël. De God die hun eigenlijke namen in de palm van zijn hand geschreven heeft.

En dan eindigt het eerste hoofdstuk met de woorden: “En God schonk de vier jongemannen wijsheid, kennis en verstand van alle geschriften. Bovendien was Daniël bij machte alle mogelijke visioenen en dromen uit te leggen. Zij traden in dienst van de koning. En over welke kwestie van wijsheid of inzicht de koning hen ook raadpleegde, hij vond hen tien keer zo voortreffelijk als alle magiërs en bezweerders in zijn rijk.”

Met dit prachtige verhaal dat zich afspeelt in de zesde eeuw voor Christus, roept de schrijver van het verhaal in de 2e eeuw voor Christus, zijn volksgenoten op, om hun identiteit als leden van het volk Israël en hun verbondenheid met de God van Israël niet kwijt te raken door op te gaan in de Griekse cultuur en denkwereld van die tijd maar om als Daniël trouw te blijven aan de God van Israël.

Wat heeft dit verhaal en de oproep van de schrijver van het boek Daniël ons vandaag de dag te zeggen? Ik denk het volgende.

Zoals Daniël en zijn vrienden hun naam kwijtraakten, de naam die hen verbond met de God van Israël, zo dreigen wij on onze cultuur onze doopnaam kwijt te raken, de naam die ons verbindt met de God van Israël die wij hebben leren kennen door Jezus Christus.

In onze naam ligt onze ware identiteit verborgen. In onze naam liggen onze creatieve gaven besloten. God roept ons bij name. God roept ons op om uit te groeien tot de mens die wij kunnen worden. En wie wij kunnen worden is vaak nog verborgen. De mens die we kunnen worden, onze creatieve gaven zijn vaak nog niet groter dan een klein plantje op de bodem van onze ziel. Een klein plantje dat nog moet uitgroeien in het licht van de zon van God’s liefde. Heel vaak verhinderen omstandigheden dat de mens die we kunnen worden tot volle wasdom komt. Maar God kent ons bij name. En Hij zal ervoor zorgen dat we zullen uitgroeien tot de mens die we kunnen zijn. Dat zal gebeuren in deze of anders in eeuwigheid. We zullen er zelf nog versteld van staan welke gaven er in ons sluimeren. Wellicht groeien we uit tot zangers, componisten, schrijvers of schilders. Wat onze gaven ook zijn. Ze zullen aan het licht komen want God kent ons bij name! Laten we trouw blijven aan God en daarmee aan onszelf!

Amen.

  

14 juni 2020, online jeugddienst

lezing: 1 Samuël 18 en 19

Voorganger: ds. Dick van der Vaar

Beste jongens en meisjes hier in de kerk en mensen thuis,

Beste jongens en meisjes hier in de kerk en mensen thuis,

Het thema van deze jeugddienst is vriendschap.
In de filmpjes Ike, Ilse, Jan en Lise vertelt wat vriendschap voor hen betekent.

Uit hun verhalen blijkt dat vriendschap op de basisschool dikwijls nog niet bepaald wordt door een persoonlijke keuze. Je wordt vrienden met kinderen die bij je in de klas zitten of dicht bij je in de buurt wonen. Het klinkt een beetje gek maar wie dat zijn maakt niet heel veel uit.

Op de middelbare school verandert dat. Je sluit dan vriendschap met klasgenoten die dezelfde interesses hebben als jij. Je gaat om met mensen met wie je op dezelfde golflengte zit, met wie je goed overweg kan. Mensen die jij begrijpt en door wie je je begrepen voelt.

Na de middelbare verdiepen vriendschappen zich. Je voert gesprekken met diepgang. Durft je zelf echt te laten zien. En daardoor kun je ervaren dat je door je vrienden werkelijk geaccepteerd wordt zoals je bent.

En Jan, heeft de middelbare school al lang achter zich gelaten.  Hij heeft al een leven lang ervaring met vriendschap. “Vriendschap maakt het leven waard om te leven, “zei hij. Hij vertelde dat je op school vriendschap kunt sluiten, daarna iemand dan soms een tijd niet meer ziet maar elkaar dan opeens in de bus tegen kunt komen en je de vriendschapsband dan opeens weer sterk kunt ervaren. Zo heeft hij in de loop van zijn leven meer vriendschappen gesloten die niet voortdurend intens beleefd worden maar zoals hij heel mooi zegt: “Vriendschap voelt als een sluimerende verbondenheid die op de kruispunten van je leven weer helder zichtbaar worden. “

Door de corona crisis werd het de afgelopen maanden moeilijker om vriendschappen te onderhouden. Je zag elkaar niet meer regelmatig op school of sport. Je moest er moeite voor doen om je echte vrienden te ontmoeten. En de ontmoetingen met klasgenoten en teamgenoten die misschien geen goede vrienden zijn maar met wie je wel dagelijks of wekelijks op vriendschappelijk voet mee omging, vielen weg. En was je als vrienden wel bij elkaar dan moest je steeds blijven denken aan de anderhalve meter regel. Heel lastig!  Davina Michelle en Snelle brengen dit heel mooi onder woorden in hun lied 17 miljoen mensen: “Ik zou juist nu een arm om je heen willen slaan.“

In de afgelopen week heb ik dat ook van veel oudere mensen gehoord die niet geknuffeld of omarmd mochten worden door kinderen of kleinkinderen. “Ik mis het zo! “zeiden ze. “Ik ben al wekenlang niet meer aangeraakt.” “Huidhonger “wordt dat genoemd.

Jan zei: “Vriendschap is niet alleen via een scherm elkaar zien. Vriendschap is elkaar vasthouden. Samen er voor elkaar zijn. Genieten van elkaars aanwezigheid.”

Wat vonden de jongeren en Jan belangrijk aan vriendschap?
1. Dat elkaar accepteert zoals je bent.
2. Dat je met elkaar kan lachen.
3. Dat je elkaar kunt vertellen wat je dwarszit, wat je kwijt wilt.
4. Vriendschap maakt het leven waard om geleefd te worden.

Dat vriendschap iets is van alle tijden blijkt uit de verhalen van David en Jonathan die voorgelezen werden door Ike en Lise. Uit die verhalen blijkt dat er tussen David en Jonathan een hechte vriendschap ontstond. Deze vriendschap wordt in hele warme woorden beschreven:

“Jonathan voelde zich meteen sterk tot David aangetrokken en vatte een innige vriendschap voor hem op. “

“Jonathan had David lief als zijn eigen leven. “

Soms wordt wel gezegd dat David en jonathan niet alleen vrienden waren maar ook verliefd waren op elkaar. Dat ze een liefdesrelatie hadden. Dat zou best kunnen. Waarom niet?

Jonathan is de zoon van koning Saul. Hij is de kroonprins. Hij zal later koning worden. Maar we hoorden al dat Saul geen goede koning was en dat hij zijn koningschap niet zou mogen voortzetten. David zou zijn opvolger worden.

Je zou verwachten dat dit Jonathan, de kroonprins woedend zou maken. Je zou verwachten dat hij David zou willen doden. Maar zo is het niet. In plaats daarvan lezen we dat Jonathan een verbond sloot met het huis van David. En daarna liet hij David dit verbond bekrachtigen met een eed want (lezen we opnieuw) : “ Hij had David lief als zijn eigen leven. “

En dan eindigt het verhaal met de ontroerende laatste ontmoeting tussen David en Jonathan. David had zich, op de vlucht voor Saul, verborgen achter rotsblokken. Jonathan zoekt hem. Dan komt David tevoorschijn, hij knielt voor Jonathan neer en buigt drie keer diep voorover. Hij heeft nog steeds een grote eerbied voor de kroonprins Jonathan. Dan moeten ze afscheid nemen. Ze weten dat ze elkaar niet weer zullen zien. En dan lezen we: “Ze kusten elkaar terwijl hun de tranen over de wangen liepen, tot Jonathan zich vermande en zei: “Vaarwel.” Daarop ging David weg en Jonathan keerde terug naar de stad.

De bijbel is geen saai boek. De bijbel staat vol mooie verhalen zoals het verhaal over de vriendschap tussen David en Jonathan. Het gaat in de bijbel ook niet alleen om de ziel van de mens. Het gaat in de bijbel om ziel en lichaam. Wanneer David en Jonathan afscheid nemen van elkaar dan omarmen ze elkaar en kussen ze elkaar. Ze hebben elkaar lief en willen elkaar daarom voelen.

Jullie hebben vast wel eens die zin uit het begin van het evangelie van Johannes gehoord. De zin die slaat op Jezus: “Het Woord is mens geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien.”
Je kunt ook vertalen: “Het Woord is lichaam geworden.” Dat Woord is de wijsheid en de liefde van God. Die wijsheid en die liefde van God is mens, is lichaam geworden in Jezus. En in de afgelopen Coronatijd hebben we allemaal ervaren hoe belangrijk ons lichaam is. Communicatie door een beeldscherm is mooi maar een mens wil meer. Je wilt aangeraakt, geknuffeld worden. In de kerk gaat het niet alleen om de ziel van de mens. Het gaat om ziel en lichaam. De wijsheid en die liefde van God is lichaam geworden in Jezus maar ook in de vriendschap tussen David en Jonathan. En de wijsheid en liefde van God kan ook lichaam worden, zichtbaar en voelbaar worden in de vriendschappen die jullie sluiten.

Amen.

16 augustus 2020

Voorganger:   ds. Jan Ros     

Gemeente van Christus,

           ‘Wees steeds bereid tot verantwoording van de hoop die in u leeft..’. Op grond van die oproep is Petrus wel ‘de apostel van de hoop’ genoemd.  Zoals je Paulus op grond van wat hij schreef ‘de apostel van het geloof’ kunt noemen.  En Johannes is dan te typeren als ‘de apostel van de liefde’. Petrus de apostel van de hoop, dat wil natuurlijk niet zeggen dat het geloof en de liefde een onbelangrijke rol bij hem spelen, maar hij schrijft die drie kernwoorden in de volgorde: hoop, geloof en liefde.

            We zijn de hoop op een betere toekomst kwijt. Wie heeft er nog hoop dat het ooit nog wat wordt met Israël en de Palestijnen, met het klimaatverdrag tegen de opwarming van de aarde, met de armoede en de coronapandemie? Het is om de moed te verliezen, ook al modderen we voort. Het optimistische vooruitgangsgeloof uit de jaren zestig van de vorige eeuw hebben we van ons afgeschud. En er lijkt niks voor in de plaats gekomen, behalve het individualistische jagen op hedonistisch geluk en het korte lontje als we daarbij in de wielen worden gereden. De toestand is hopeloos…

En toch. We kunnen niet leven zonder hoop. Hoop dat het morgen beter gaat, hoop dat de uitslag van het medisch onderzoek meevalt, dat de behandeling aanslaat, de operatie goed lukt, je snel weer herstelt. En: hoop dat je brief er bij de sollicitatie wordt uitgepikt en je eindelijk weer een baan krijgt, hoop dat je huis nu eindelijk eens wordt verkocht, hoop dat het ooit weer goed komt na die ruzie of die ijzige kilte… We zijn gebouwd op hoop. Hoop is als zuurstof, we stikken en sterven af, zonder hoop. Gek eigenlijk: hoop – we hebben het zó nodig, en er is zó weinig van voorhanden. Kunnen we niet proberen achter de geheime formule ervan te komen, zodat we er wat van kunnen bijmaken, als van een toverdrank, als we het nodig hebben? Wat is de code van de hoop? Wie helpt ons het raadsel van de hoop te ontcijferen?

We kijken naar die bijbelse kernwoorden hoop, geloof en liefde.

Ik wil dat doen aan de hand van een gedicht van de Franse dichter Charles Péguy (1873-1914). Péguy was een strijdbare socialist, die eerst niets moest hebben van de kerk, maar zich later bekeerde tot het katholieke geloof. Hij sneuvelde in de Eerste Wereldoorlog aan het front, 41 jaar oud. De toestand was hopeloos, ook voor hem. En toch, hij zette zich in voor een betere wereld en probeerde dat te verbinden met zijn geloof in God. Vandaar dat ook hij zocht naar ‘de poort naar het geheim van de hoop’, de titel die hij meegaf aan het hele gedicht. Geloof, hoop en liefde worden in de traditie van de kerk wel omschreven als ‘de drie goddelijke deugden’, de geloofsdeugden. Eerst heb je de gewone, menselijke deugden, dat zijn er vier: de moed, de matigheid, de rechtvaardigheid en de wijsheid. Om je die deugden eigen te maken, moet je veel en hard oefenen. Maar als je goed je best doet word je met vallen en opstaan wel een wijs, moedig, matig, rechtvaardig mens. Met die deugden kun je je wel redden in het leven, vonden de oude Grieken. Nou nee, zei de kerk, daarmee kom je er niet. Je kunt je er misschien wel mee handhaven in de maatschappij, maar echt vol en voluit leven, nee, dat doe je ermee niet. Wie niet de deugd van geloof, hoop en liefde bezit, leeft niet het volle leven, zoals God dat bedoeld heeft. Maar hoe kom je eraan? Wat is de geheime code van hoop, geloof en liefde? Die moet je worden gegeven, zegt dan de kerk. De geloofsdeugden kun je niet leren, die moet je krijgen. Ze zijn genade. Je hebt ze gekregen, of je hebt ze niet. Dat is een andere kijk op de hoop dan de visie dat je nu eenmaal zwartkijkers èn optimisten hebt, mensen voor wie het glas altijd halfleeg is èn mensen die hetzelfde glas halfvol vinden. Natuurlijk, het karakter van de één zal zonniger zijn dan dat van de ander, voor de een is het nooit wat geweest en zal het ook nooit wat worden, voor de ander is elke nieuwe ronde er één van nieuwe kansen. Maar hoop is  niet hetzelfde als het optimisme van ‘Kop op, joh!’ Hoop ziet de feiten niet in het rozige perspectief van wishful thinking. Hoop ziet de feiten recht in het gezicht, maar legt zich niet bij die feiten neer. De hoop ziet de feiten namelijk niet aan op hoe ze zich voordoen, maar ziet ze aan op hun mogelijkheden. Niet op dat wat ze zijn, maar op dat wat ze nog kunnen worden. Wie hoopt, is bezig met de dag van morgen. Niet omdat hij vandaag wil vergeten, maar omdat hij vandaag geschikt wil maken voor morgen, en dus alvast ziet in het licht van morgen. De hoop is niet een of ander gen dat je met de geboorte krijgt ingeplant. Het is geen persoonlijke eigenschap of karaktertrek. Om hoop te hebben hoef je niet het zonnetje in huis te zijn. Je moet alleen in morgen kunnen geloven. En dat, zegt de christelijke traditie, moet je gegeven zijn. De geloofsdeugden zijn niet het resultaat van hard werken, of van een grillig lot van de natuur, maar ze zijn het geschenk van God. Er zit altijd iets in van genade. Iets van ‘ondanks alles…’, ‘tegen beter weten in’ , iets van: ‘en toch…’. Ik kan niet anders, geloven, hopen, liefhebben – maar vraag me niet waarom. De geheime code van de hoop, je kunt er dus eindeloos naar zoeken. Maar het is geen bank- of pincode die je ontcijfert door alle mogelijke combinaties te proberen. Het geheim van de hoop moet je gegeven worden.

Geloof, hoop en liefde, deze drie. Maar de meeste van deze is de liefde – zo schreef de apostel Paulus in de Korinthebrief. Maar Charles Péguy waagt het met hem oneens te zijn. Deze drie, inderdaad. Maar, zegt hij, de meeste van deze is, ondanks dat hij de kleinste is, de hoop. Geloof, hoop en liefde zijn God alle even dierbaar, maar met de hoop, daarmee heeft God nog het meest. Zo dat hij er zichzelf over blijft verwonderen, en er soms zelfs zelf weer ondersteboven van is.

Het kleine meisje hoop

Het geloof waar ik het meest van hou,
zegt God, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Ik ben overal zo zichtbaar aanwezig,
in de zon en de maan en de sterren aan de hemel
en in ’t gewemel
van de vissen in de rivieren,
en in alle dieren,
en in het hart van de mens, zegt God,
dat het diepste is
en het meest in het kind
dat het liefste is
dat ik ooit heb geschapen.
In alles wat boven en onder is
ben ik zo luisterrijk aanwezig,
dat geloven, zegt God, in mijn ogen
geen wonder is.
Ook liefde verwondert me niet, zegt God.
Er is onder de mensen zoveel verdriet,
soms niet te stelpen,
dat je toch vanzelf ziet
hoe ze elkaar moéten helpen.
Ze zouden wel harten van steen
moeten hebben als ze voor één
die tekort heeft het brood
niet uit hun mond zouden sparen.
Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.
Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop.

Daar ben ik van ondersteboven.
Ze zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat
en ze geloven dat het morgen allemaal omslaat.
Wat een wonder is er niet voor nodig
dat zij dat kleine hoopje hoop nooit als overbodig ervaren
maar met voorzichtige gebaren
in hun hand en in hun hart bewaren,
een vlammetje dat keer op keer weer
wankelt en dreigt neer te slaan
maar altijd weer weet op te staan,
en nooit wil doven.

Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.
Geloof en liefde zijn als vrouwen.
Hoop is een heel klein meisje van niks.
Zij stapt op tussen de twee vrouwen
en iedereen denkt: die vrouwen houden
haar bij de hand,
die wijzen de weg.
Maar daarvan heb ik meer verstand,
zegt God, ik zeg:
het is dat kleine meisje hoop
dat al wat tussen mensen leeft
hun heen en weer geloop
licht en richting geeft.
Want het is dat kleine meisje hoop
– ,je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
je denkt soms dat het zo onooglijk is ­
het is dat kleine meisje hoop
dat de mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.
Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou,
de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Liefde, dat is geen wonder.
Maar de hoop, dat is haast niet te geloven.
Ikzelf, zegt God, ik ben er van ondersteboven.

Het is God zelf die Péguy aan het woord laat in dit gedicht. Geloven, laat hij God zeggen, dat is eigenlijk geen kunst, al doen de mensen het veel te weinig. Het is hen gegeven, ook al weigeren ze het geschenk vaak te aanvaarden. Maar kijk goed om je heen, en je kunt bijna niet anders dan de conclusie trekken dat de wonderen van de natuur verwijzen naar hun Schepper. De zon, de maan en sterren, maar meest nog de geboorte van een kind – het kan niet anders of je gaat ervan in Mij geloven.

De liefde, dat is ook een bovennatuurlijke goddelijke deugd, die we van onszelf niet hebben maar die ons gegeven is. Maar zij ligt toch voor het grijpen, als je ziet hoeveel leed en verdriet onder mensen is. Ze kunnen dan toch, zegt God vanuit zijn perspectief, niet anders dan elkaar liefhebben? We hebben elkaars troost hard nodig. Er is zoveel liefde te geven, er wordt ook zoveel bemind.

Maar de hoop, dat is werkelijk een godswonder. Kijk maar eens om je heen. De toestand is hopeloos, èn ernstig. En niets wijst erop dat het morgen anders zal gaan. En toch…. Mensen worden murw gebeukt door het leven en door elkaar. En toch hopen ze tegen heug en meug in. Morgen, als ik weer beter ben; morgen, als we weer van elkaar zullen houden; morgen, als er vrede zal zijn en recht, morgen…. Het is eigenlijk ongelooflijk, zegt God zelf, de hoop zou allang gestorven moeten zijn, met wortel en tak uitgeroeid – en toch blijft zij springlevend onder de mensen. De hoop is een Godswonder. De hoop is een godsbewijs, zou je ook kunnen zeggen. Péguy zegt met zijn gedicht, het werkelijke godsbewijs is niet het geloof in een Schepper of de naastenliefde, maar de hoop die, ondanks alles, niet uit te roeien valt.

Morgen… Hij gebruikt een mooi beeld. Geloof en liefde zijn vergeleken bij de hoop twee wandelende, stevige dames. Je denkt dat ze de weg goed weten en ons de wijzen. Maar ondertussen drijft en trekt het kleine meisje hoop, een meisje van niks, dat tussen hen in loopt, hen de toekomst in. Het geloof dat er straks weer een nieuwe morgen zal zijn, dat houdt het geloof en de liefde op de been.  De hoop is een heel klein meisje van niks. Een godswonder, een godsbewijs. Misschien mag je nog verder gaan en zeggen: de hoop, dat is God zelf. Dat de hoop een geschénk van God is, dat we ons niet op kunnen werken tot de deugd van de hoop maar hem cadeau krijgen, dat is iets dat we alleen vanuit het perspectief van God zelf kunnen zeggen. Van ons uit, vanuit onze hopeloze toestand, hebben we geen zicht op een God in de hemel. We zien alleen de hoop, waarin hij vlees en bloed geworden is. De hoop, dat is God zelf. God met ons, Immanuël. In elke sprankje hoop is God zelf aanwezig. In het christelijk geloof is de goddelijke hoop vlees en bloed geworden. De hoop is mens geworden, geloven we.

Soms hebben christenen grootse voorstellingen van Christus. Dat hij de wereld wel eens even op orde brengen zal. ‘Toe maar! Kan het ook een toontje lager? Er is geen reden voor christelijk triomfalisme. Dan maken we van de hoop gauw weer een stevige dame, die wel eens even zegt waar het heen moet. Maar Jezus, ons godswonder, ons godsbewijs – het is een klein jongetje, een klein jongetje van niks. En toch. Geloof, hoop en liefde – deze drie. Maar de meeste van deze is toch: de hoop.

 

Hoogeveen, 16 augustus 2020, de 9e zondag van de zomer

1Petrus 3, 13-22

Oosterkerk

18 oktober 2020

Hoogeveen, 18 oktober 2020, 5e zondag van de herfst
Genesis 1, 26 – 2, 3 en Matteüs 22, 15-22
Oosterkerk
Voorganger: ds. Jan Ros

Gemeente van Christus,

    Er is een tijd geweest – ik heb het nu over de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw- dat er in de kerken vaak een verband werd gelegd tussen geloof en politiek. Het was de tijd van heftige discussies over kernenergie en kernwapens, van het Conciliair Proces. De mensen met grijs haar weten daar nog wel van. Er kwam daarna een periode van reactie, zoals dat in de geschiedenis altijd gaat: geen politiek op de kansel, daar komt alleen maar gedonder van, en van de weeromstuit werd de aandacht verlegd naar binnenkerkelijke problemen, rond Samen op Weg, de persoon van Jezus, spiritualiteit.

De laatste jaren zie je weer een verschuiving. De kerken worden uitgedaagd om zich uit te spreken en van zich te laten horen in de vragen rond normen en waarden, de rol van religie in onze samenleving. Daarom sluiten de lezingen van vandaag verrassend goed aan bij deze vragen en problematiek. Want daarin staat een tekst die in de geschiedenis van het christendom klassiek geworden is als het gaat over de verhouding tussen staat en kerk, geloof en maatschappij. Geef dan wat van de keizer is aan de keizer is en geef aan God wat God toebehoort.

         Wat er gebeurd is in de afgelopen jaren weten we allemaal. Het vertrouwen van de burger in de politiek is flink gedaald. En dat was al niet zo bijster groot. De staat verliest aan gezag en betekenis als het gaat om het stellen van en toezien op grenzen en regels over hoe wij met elkaar samen hebben te leven. De tendens in onze sterk individualistisch ingestelde samenleving is dat wij dat het liefst ieder voor onszelf uitmaken. We houden er niet van dat ons de wet wordt voorgeschreven. Pas als de vrijheid die ook de ander daarin neemt negatieve gevolgen heeft voor onszelf gaan we roepen om een herstel van normen en waarden dat van bovenaf moet komen.

Heeft geloof iets met politiek te maken? Of is het het beste om je als gelovige maar verre te houden van de politiek, al dat gekonkel, de belustheid op macht, de onoprechtheid? Om aan de keizer te laten wat van de keizer is? Is geloof in God iets dat beperkt is tot het privé-domein?

Laten we eens kijken naar onze tekst. Jezus is Jeruzalem binnengekomen op een ezel en vanaf dat moment zijn de tegenstel-lingen met farizeeën en schriftgeleerden steeds scherper geworden. Jezus heeft onder meer de schijnheiligheid van de farizeeën aan de kaak gesteld en zij hebben Jezus van godslastering beschuldigd. Ze wilden hem gevangennemen, maar waren bang voor de mensen, omdat die Jezus voor een profeet hielden.

Ik vertel dit erbij om duidelijk te krijgen waar het hier om gaat: niet over geloof, maar over macht. Wie heeft het hier voor het zeggen, wiens autoriteit wordt erkend?  Ook in de geschiedenis van de kerk heeft de machtsvraag een grote rol gespeeld. Terwijl vaak gedaan werd en misschien ook wel oprecht geloofd werd dat het alleen maar ging over geloof. Macht, dat hoorde thuis in een ander gebied, dat van de keizer, de politiek, de wereld. Met geestelijke dingen heeft dat niets van doen. Maar het ergste misbruik van macht gebeurt daar waar ontkend wordt dat macht een rol speelt. Want daar wordt macht onzichtbaar en ongrijpbaar. Dat is in geloofszaken vaak zo geweest. Je hoeft niet alleen maar te denken aan heftige kerkstrijd.  Macht hoeft niet altijd het gezicht te hebben van botte dwang. Het kan veel subtieler. Op het geweten van mensen inwerken. Hen een gevoel van onmacht, van schuld bezorgen.

Dat laatste is de methode die de farizeeërs proberen toe te passen op Jezus. Ze doen een beroep op zijn geloof en prijzen dat. Vervolgens zetten ze hem daarmee klem. Het doet mij een beetje denken aan mensen die van anderen, omdat zij christen,  zijn dingen eisen waarover ze zelf niet zouden piekeren. Wat ze zeggen klinkt meestal heel redelijk en er is bijna geen verweer op mogelijk. Als iemand gelooft dan mag je toch iets van hem of haar verwachten? Maar wie zo redeneert stelt een ander in staat van beschuldiging en blijft zelf buiten schot.

De vraag naar het belasting betalen aan de keizer is zo’n poging, en wel een hele geraffineerde. Voor de joden in die tijd echt een geloofsvraag, een gewetenskwestie. De keizer is een vreemde heidense overheerser. Belasting betalen betekent het erkennen van zijn macht. Op de Romeinse munten stond een beeltenis van de keizer en het opschrift ‘goddelijk heerser’ eronder. Voor de joden pure blasfemie. Als Jezus zou zeggen dat men de keizer belasting moet betalen keurt hij die blasfemie goed en maakt zich onpopulair bij het volk dat de Romeinse bezetter haat. Zegt hij echter dat men niet moet betalen, dan kunnen de herodianen die meegekomen zijn hem direct oppakken wegens volksopruiing. De vraag is zo slim dat er geen ontsnapping mogelijk lijkt.

Maar toch heeft Jezus een antwoord. Hij stelt een tegenvraag. Hij vraagt zijn ondervragers om hem een belastingmunt te laten zien. Alsof hij die nog nooit gezien heeft. Hij had hen ook zelf zo’n munt kunnen tonen. Maar hij is een rondreizend rabbi en heeft zulke munten niet op zak. Zij hebben dat wel. Met dat ze de munt met die blasfemische voorstelling erop uit hun zak moeten halen maken ze meteen duidelijk voor iedereen dat ze zelf die belasting wel betalen en de macht van de keizer erkennen.

Geef aan de keizer wat van de keizer is, zegt Jezus dan en daarmee zegt hij hen door te gaan met wat ze toch al doen. Daar hebben zij natuurlijk geen enkel antwoord op. Als ze nu tegenwerpingen zouden maken, zouden ze voor het oog van heel het volk zichzelf in staat van beschuldiging stellen. 

Dit antwoord van Jezus kan alleen maar een nog slimmere truc lijken dan de strikvraag van de farizeeërs, waar je bewondering voor kunt hebben; heeft hij zich daar mooi uitgered! Maar het is meer dan dat. In wat Jezus zegt laat hij blijken dat hij de opzet van de farizeeërs doorziet. Waarom stelt u mij op de proef, huichelaars? Het gaat hier niet om een eerlijke vraag om het geweten, om God, vanuit een gedeeld geloof zoeken naar waarheid. Het geloof wordt hier gebruikt om iemand pootje te lichten.

Jezus’ antwoord is in de eerste plaats ontmaskerend. Het kwaad in onze wereld verbergt zich vaak onder de vermomming van iets goeds en dat maakt het zo ongrijpbaar. Jezus is gekomen om de macht van het kwaad te ontmaskeren, zodat het zijn ware gezicht laat zien. Om dat te doen trekt hij niet, zoals veel van zijn geloofsgenoten zo graag zouden willen, ten strijde tegen de keizer en de Romeinse bezetting, het kwaad van buiten. Hij is gekomen om te laten zien dat het verlangen naar macht en overheersing, het heilig maken van het eigen belang en het zich keren tegen de ander die dit bedreigt, niet beperkt is tot het domein van de keizer, maar te vinden is in het hart van de godsdienst zelf.

Het is het uitsteken van de beschuldigende vinger naar anderen en het zelf buiten schot willen blijven dat geen van ons vreemd is, dat door hem consequent ontmaskerd wordt. Met die ontmaskering maakt Jezus zich niet populair en hij weet dat. Het gevolg daarvan is dat met toenemende heftigheid alle beschuldigen-

de vingers in zijn richting wijzen. Die dreiging is hier al sterk voelbaar. Toch gaat hij door op deze weg. Wat de farizeeërs over hem zeggen is namelijk waar, ze weten zelf niet hoe waar: Meester wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God, en u door niemand laat beïnvloeden want u ziet geen mens naar de ogen. Het kwaad moet ontmaskerd worden om te wijken, om ruimte te maken voor het goede waarvan het de plaats heeft ingenomen. De waarheid moet aan het licht komen. De weg van de ontmaskering is de weg van God in onze wereld.

De munt die het beeld van de keizer draagt, zijn jullie schuldig aan de keizer. Maar jullie zelf, mensen die Gods beeld dragen, zijn aan God je leven schuldig, in de erkenning van zijn koningschap.  Jezus stelt ons over de hoofden van de Farizeeën en de herodianen voor de keus: Kruis of munt – God of de keizer? Volgens welk programma wil je leven? Wil je leven in het besef dat de aarde en alles wat daarop leeft van God is?  Wij zijn geen slaven of knechten, maar bevrijde mensen. Maar ook: wij zijn pachters of rentmeesters en geen eigenaren van de aarde, van het leven van onszelf of van anderen. Wij zijn beeld en gelijkenis van God, maar niet God zelf. Wie dat soort gedachten heeft vervalt vroeg of laat tot onmenselijke praktijken of lijdt aan hoogmoedswaanzin. Weet als mens je plaats in dit leven. Leef in eerbied voor God, en laat je leiden door zijn beloften. Hij heeft hoge verwachtingen van ons, Hij wil immers dat wij op Hem lijken. Jezus herinnert ons aan die bestemming en gaat ons voor op die weg. Aan ons de keus om hem daarin te volgen. Amen.

21 juni 2020

Preek van ds. Hetty Boersma op zondag 21 juni 2020, Oosterkerk Hoogeveen

 Lezingen:          

Jeremia 20, 7-11a en Matteus 10, 16-22

 

Gemeente van Jezus Christus,
De Bijbel is een spiegel, zo heeft de Deense filosoof en theoloog Kierkegaard eens gezegd. Je kunt die spiegel onderzoeken en bestuderen. En daar is ook alle reden toe, want er zijn tal van vragen te beantwoorden. “Hoe oud is de spiegel?” bijvoorbeeld. En: “wie heeft hem gemaakt?” “Van welk materiaal is spiegel?” “Is hij kunstzinnig of meer functioneel?” “Past de spiegel qua grootte en vormgeving in ons interieur of is ie te ouderwets of lelijk?” Hele studies kun je aan deze vragen wijden, boekenkasten kunnen we erover vol schrijven. En dat gebeurt ook. En zeker niet onverdienstelijk. Er zijn veel bijbelwetenschappers. Zo heb ik over Jeremia en Matteus – de boeken waaruit we zojuist hebben gehoord – mooie werken op het bureau liggen: taal, historische achtergrond, schrijver, doelgroep. Wat valt er veel over te zeggen…!

Maar Kierkegaard zegt: door al dat onderzoek aan de spiegel kan het je gebeuren dat je vergeet in de spiegel te kijken. Door al die kennis over de Bijbel kan het zijn dat je er niet toe komt om jezelf weerspiegeld te zien in de woorden van God. Je ziet niet hoe God je via de Bijbel aankijkt, hoe hij je bemint. Je ziet jezelf niet terug als zijn kind.

Maar misschien willen we dat wel niet. Misschien willen we liever de bijbel in onze hand houden. Het zou net zo goed een ander boek kunnen zijn, een voorwerp, een onderzoeksobject. Wij kijken ernaar, maar we laten het boek niet terugkijken. En zo blijven we onaangedaan, onveranderd. We houden het zelfbeeld dat we altijd hebben gehad. God, geloof, de Bijbel zijn boeiend en interessant maar dan wel op onze tijd en onder onze voorwaarden.

En toch denk ik dat de meesten van ons op dit uur verlangen naar meer. Toch denk ik dat de meesten van ons zelfs wéten van een meer, weten van een God, wiens liefde zo overvloedig is, zo onstuitbaar, ja zelfs zo onontkoombaar, dat het je soms te veel kan worden. Je hebt soms zelfs helemaal geen zin in deze God. En toch kun je geen nee tegen hem zeggen.

Nu: over die God spreekt Jeremia in onze lezing. De profeet behandelt met ons dus geen gedachte of idee. Hij heeft geen mening over God. Met een opinie of levensovertuiging hebben zijn woorden zelfs niets te maken. Want Jeremia is bij de kladden gegrepen. De Heer heeft hem als een minnaar verleid. En hij, de stoere en sterke profeet, is voor die goddelijke verleiding bezweken. Te sterk is deze God voor hem. God heeft Jeremia in zijn greep.

De passie spat van Jeremia’s woorden af. Misschien zijn ze wel te hartstochtelijk voor ons. Misschien vinden we Jeremia ook wel wat al te onderdanig. In Gods greep zijn…tsja…is dat wat we willen? Misschien zien we onszelf liever als een gelijkwaardige partner van God, met een eigen wil en eigen keuzes. We staan toch op onze eigen benen? Ook als het om geloven gaat?

Maar is dat ook zo? Is dat echt zo? Jeremia houdt ons een spiegel voor. Want híj staat niet op eigen benen. Hij staat op Gods benen, ervaart zichzelf als aan God overgeleverd. Hij heeft geen andere identiteit dan de door God beminde. Maar de mensen om hem heen vinden dit bespottelijk en lachwekkend. Want jezelf zien als in de hand van God dat is niet erg bij de tijd. Toen niet en nu niet. Liever houden we de illusie in stand zelf aan het roer te staan. En voor alles wat mij dat roer kan doen loslaten, wat me onzeker maakt of bang, voor alles wat mij de controle zou kunnen doen verliezen, sluit ik een verzekeringspolis af, stel ik een protocol op, zet ik sloten op mijn deur.

Maar dan nog blijkt er een virus te zijn en een overheid die meer grip lijken te hebben dan ikzelf.

Want in wiens greep zijn wij eigenlijk?

Jeremia weet dat jan en alleman hem in de greep willen hebben. Hij weet dat hij zelf meer grip wil hebben. Hij denkt zelfs Gods greep te kunnen tegenhouden. Maar het lukt hem niet. En uiteindelijk zegt hij tegen God: U, ja u hebt mij in uw greep. Jeremia is gecapituleerd, door de knieën gegaan. Hij heeft zich overgegeven. In alles wat hij doet en zegt weerkaatst hij Gods liefde. God heeft de plaats van zijn ‘ik’ overgenomen.

En zo is hij voor anderen een spiegel geworden waar ze liever niet in willen kijken. Want wie geeft nu zijn eigen ‘ik’ op? Daarom trappen ze de spiegel liever kapot, dan dat ze in de ogen van Jeremia hun eigen drang tot zelfbehoud zien. “Ik mag toch zeker wel een eigen mening hebben?”  Zeggen ze. Ja natuurlijk mag dat.  Maar met die eigen mening komen ze aan beminnen niet toe.

Mensen worden vaak boos van oorlog, uitbuiting en overheersing. Heel begrijpelijk. Maar belangrijker is dat ook liefde kan tegenstaan. Misschien is dat bij ons ook zo. Natuurlijk vinden we het vreselijk dat vredestichters als Ghandi, Bonhoeffer en Maarten Luther King vermoord zijn. En toch denk ik dat totale belangeloze liefde ook ons vreselijk kan irriteren. Liever kijken we naar een stevige een man of een vrouw, met een sterk ontwikkeld zelf. Niet egoïstisch of narcistisch, Maar stevig, zelfbewust. Als we met zulke mensen omgaan, ons aan hen spiegelen, dan voelen we onszelf vaak ook stevig. We laten niet met ons kisten.

Mensen die zichzelf uitleveren aan God, daarvan zou je maar de zenuwen kunnen krijgen. Daarom wordt Jeremia ook uitgelachen, mishandeld en onderdrukt. Zoals Jezus dat later ook zal overkomen, en zijn leerlingen net zo goed. Die worden niet als sterke leiders of helden door Jezus op weg gestuurd, maar als schapen. Zo kwetsbaar. Wolven staan hen naar het leven. Mensen brengen ze voor het gerecht.

Alles om maar te voorkomen dat zij, dat wij in de ogen van Jeremia, van Jezus of van zijn leerlingen onze eigen weerloosheid en kwetsbaarheid zien. We trekken onze wolfskleren aan of we omkleden ons met een olijke lach of een afstandelijke houding. Of we verbergen ons achter een redelijkheid, een nuchter gezicht, professionaliteit. Dat allemaal liever dan de controle over ons eigen leven verliezen.

Maar wat nu als we onze wolfskleren niet aantrekken, wat nu als we de spiegel niet achter een kast vol studieboeken verstoppen. Wat nu als we mensen als Jeremia of Jezus niet afserveren of een etiket op plakken. Wat nu als we ondanks al onze weerstand, angst of ongemak  toch in de ogen kijken van de weerloze aan God overgeleverde mens en onszelf in die ogen weerspiegeld zien…

Zou het dan kunnen,

Zou het dan kunnen dat we dan niet alleen onze weerloosheid zien, onze afhankelijkheid, onze onhandigheid, onze niksigheid, maar ook dat brandende vuur, waarover Jeremia spreekt?

Vuur dat oplaait in ons hart

Vuur van Gods Geest. Hij doet ons spreken als we het zelf niet kunnen.

Vuur dat onze bezorgdheid wegbrandt

Vuur dat ons doet standhouden

Vuur dat ons redt…

God.

Zou het kunnen dat we de greep op onszelf toch loslaten en onszelf aanvaarden als Gods kinderen, levend uit zijn hand?

Amen

 

22 november 2020. Eeuwigheidszondag, overdenking

Overdenking op Eeuwigheidszondag 2020

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lezing:

Uit het oude testament psalm 103
Uit het nieuwe testament 1 Korintiërs 13

 

Gemeente van Christus,

Op deze Eeuwigheidszondag waarop wij onze overleden dierbaren gedenken wil ik met u nadenken over de vraag of het naïef is om te geloven dat zij in de hemel zijn. Buiten de kerk zijn er heel veel mensen die geloven dat er wel iets moet zijn na de dood. Ze geloven niet meteen in een hemel maar geloven meestal niet dat het met de dood helemaal over en uit is met een mens. Maar binnen de kerk kom ik steeds vaker mensen tegen die me zeggen niet meer in een hemel te kunnen geloven. Dat vind ik jammer want voor mij is het een grote troost dat mijn overleden opa’s en oma’s en mijn schoonouders in de hemel zijn. Ik hoop ze weer te zien. Ik heb altijd het idee dat mijn schoonvader me bij de hemelpoort lachend zal staan op te wachten. Is dat naïef? Of is het wellicht diepe wijsheid?

Om te beginnen moeten we denk ik nuchter vaststellen dat mensen in hele verschillende culturen over de hele wereld door de eeuwen heen , tot op de dag van vandaag hebben geleefd en leven in het vertrouwen dat er leven na dit leven is. De meeste mensen geloofden en geloven dat er leven dat dit leven is. Zo naïef kan dit geloof dus ook weer niet zijn.

Maar wat maakt nu dat velen in onze tijd en in onze cultuur niet meer kunnen geloven in een hemel? Dat is natuurlijk een hele complexe vraag die ook een complex antwoord nodig heeft. Omwille van de tijd kan ik deze vraag echter alleen aanduidend en kort beantwoorden. Dat zal ik proberen.

Op de Aziatische afdeling van het Rijksmuseum in Amsterdam staat een houten beeld van een Chinese priester. Ik zag meteen dat het een mooi en sierlijk beeld is maar toen ik ervoor ging staan gebeurde er iets wonderlijks. Toen ik naar het gezicht van het beeld keek, de man in zijn ogen keek , was het alsof het  beeld tot leven kwam. Het leek werkelijk alsof de man me aankeek . Het beeld is van hout. Het hout is dood maar de kunstenaar heeft het hout zo bewerkt dat het beeld bezield leek.

De ervaring die ik had met dat beeld was de ervaring die mensen in vroegere generaties hadden wanneer ze naar de natuur keken. Ze hadden het gevoel alsof de natuur tot leven kwam, alsof de natuur bezield was. Zij zagen God in de natuur.
“Mij spreekt de blomme een tale.
Mij spreekt het kruid gewis.
Mij zegt het altemale :
dat  God de schepper is !”
dichtte Guido Gazelle. En we hebben vermoed ik allemaal wel eens zo’n ervaring van verwondering en ontzag gehad wanneer we een zonsondergang of zonsopgang aanschouwden of in een berglandschap stonden of tijdens een wandeling over de Drentse heide.

Deze ervaring vinden we b.v. ook in psalm 104 waarin de psalmdichter het bij het zien van de schoonheid van de natuur uitbreekt in een jubelzang:

“Loof de Here mijn ziel

Here mijn God, gij zijt zeer groot,

Gij hebt U met majesteit en luister bekleed.

Hij hult zich in het licht als in een mantel.

Hij spant de hemel uit als een tentkleed.

Hij zoldert zijn opperzalen in de wateren.

Hij maakt de wolken tot zijn wagen.

Hij wandelt op de vleugels van de wind. “

 

In vorige generaties ervoeren de mensen de natuur als bezield, bezield door God en kon de dichter van Genesis 1 zijn scheppingsgedicht ook beginnen met de woorden:

“In de beginne schiep God de hemel en de aarde. “Sindsdien is er veel veranderd. In onze cultuur werd ons afgeleerd om de natuur te zien als bezield. In onze cultuur werd ons afgeleerd om de natuur te zien als schepping van God. Ons werd geleerd om de natuur te zien met wetenschappelijke ogen door een microscoop of een telescoop. Wij hebben geleerd om de natuur te zien als dode materie die ontleed kan worden. Wij hebben geleerd om de natuur te zien als buiten ons. Er is een kloof tussen ons en de natuur. De natuur is daar en wij zijn hier. Wij hebben geleerd de natuur te zien als een verzameling objecten. Wij hebben geleerd om de natuur te zien als iets wat aan ons onderworpen moet worden, als iets dat ontgonnen kan worden. Wanneer we kijken naar een boom dan zien we niet zijn schoonheid maar het aantal planken dat eruit gehaald kan worden en de winst die we daarmee kunnen maken. En zo worden de oerwouden omgekapt. We hebben geleerd de natuur te zien als dode materie en onszelf als levende wezens t.o.v. die dode materie.

 

Het tweede scheppingsverhaal heeft hieraan bijgedragen. Daar lezen we dat God een lichaam van klei boetseert en dan naast het lichaam neerknielt, het hoofd in zijn handen neemt en het kleilichaam levensadem inblaast. Zo werd de mens een levende mens. Een mooi beeld. Maar het beeld schept ook een kloof tussen God en mens. God is de boetseerder die van klei buiten Hem een mens maakt die ook buiten Hem is. En heb je eenmaal een kloof ingevoerd tussen God en mens dan kom je er nooit meer van af. Wij zijn hier. God is daar.

“In den beginne schiep God de hemel en de aarde “ lezen we. “Hemel en aarde “duiden het geheel van de werkelijkheid aan. Er wordt een eenheid mee bedoeld. Hemel en aarde zijn één. Wij zijn er in de loop van de tijd een tweeheid in gaan zien. Wij hebben een kloof geschapen tussen hemel en aarde. De hemel is daarboven en wij zijn hierbeneden op aarde. Maar zo is Genesis 1 niet bedoeld. In deze tijd zouden wij zeggen:
“In den beginne schiep God de hele werkelijkheid.“

Waar het nu om gaat is dat wij met nieuwe ogen naar de werkelijkheid om ons heen gaan kijken. We mogen ons realiseren dat die wetenschappelijke bril waarmee we naar de werkelijkheid geleerd hebben te kijken weliswaar een hele waardevolle bril is die ons veel gebracht heeft maar ook ons ook maar een heel beperkte kijk op de werkelijkheid verschaft. Wanneer ik naar mijn vrouw kijk door een wetenschappelijke bril dan moet ik haar beschrijven in biologische, medische en chemische termen. Ze is dan een vrouwelijk exemplaar van het specimen homo sapiens. Dat is helemaal waar. Maar wanneer ik mijn wetenschappelijke bril afzet dan pas zie ik de vrouw van wie ik houd. En als ik mijn gelovige bril opzet dan zie ik een kind van God. Je hebt niet genoeg aan één bril om de werkelijkheid te begrijpen. Je hebt er meerdere nodig.

Waarom ervaren velen het geloof in de hemel als naïef? Daar zijn drie redenen voor:

In de eerste plaats omdat we vooral met de wetenschappelijke bril naar de werkelijkheid kijken. Een bril die slechts een heel beperkt zicht op de werkelijkheid verschaft.

In de tweede plaats omdat we van de eenheid van hemel en aarde een tweeheid maken: De hemel is daar boven ons. Wij zijn hierbeneden op aarde.

In de derde plaats omdat we een kloof zien tussen God en mens. God is daar. Wij zijn hier.

 

Een beeld dat ons kan helpen om niet alleen met wetenschappelijke blik maar ook met verwondering naar de werkelijkheid als geheel te kijken, en deze weer te kunnen beleven als bezield door God, is het beeld van de oceaan en zijn golven. De oceaan is het beeld voor het mysterie van de werkelijkheid en het mysterie van God.

God is de oceaan. De golven op de oceaan dat is alles wat wij om ons heen zien: de bomen, de bloemen, de dieren , de bergen ..noem maar op. De golven zijn ook het beeld voor de mensen. De golf is deel van de oceaan. De mens is deel van God. De oceaan is natuurlijk oneindig groot. De oceaan is oneindig veel groter dan alle golven bij elkaar. God is oneindig veel groter dan de mens. Maar toch als golf van de oceaan van God is de mens deel van God.

Nu zijn er golven die omhoog kijken en roepen: “Een oceaan ? Ik zie nergens een oceaan! Ik geloof niet in een oceaan!” Maar wanneer zij zouden afdalen in zichzelf dan zouden zij daar in de diepte van hun ziel de oceaan ontmoeten. Zij zouden beseffen dat ze gedragen worden door de oceaan.

Zoals de golven gedragen worden door de oceaan zo wordt de werkelijkheid gedragen door God, zo worden de mensen gedragen door God. En zoals een golf één is met de oceaan en net als de oceaan van water gemaakt is zo is de mens één met God en is de mens van God gemaakt.

Zoals een golf niet van de oceaan gescheiden kan worden zo kan de mens niet van God gescheiden worden omdat hij, omdat zij déél is van God. Zoals Paulus al schreef:

“Niets kan ons scheiden van de liefde van God welke is in Christus Jezus, noch lengte noch breedte, noch hoogte, noch diepte, noch leven noch dood.”

Wij zijn golven op de oceaan van God. Onze overleden dierbaren waren en zijn golven op de oceaan van God. Lengte, noch breedte, hoogte, noch diepte kon, noch leven, noch dood kon en kan hun scheiden van de liefde van God die zichtbaar werd in Christus Jezus.

Amen.

 

23 augustus 2020

Preek over Matth. 16: 21-28, gehouden in de Oosterkerk te  Hoogeveen op 23- augustus 2020

Voorganger: ds. H. Rooze

Broeders en Zusters,
  “Van toen aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan.” Deze uitspraak snijdt het evangelie naar Mattheüs letterlijk in twee delen. In de eerste helft van het evangelie hoorden we geregeld het woordje “uitwijken”. Jezus week uit, week steeds verder uit, dat wil zeggen steeds verder van Jeruzalem vandaan. Aan het eind van het eerste deel wijkt Jezus zelfs uit naar het buitenland, we treffen Hem aan in de streken van Tyrus en Sidon, in de omgeving van Caesarea Filippi, in het land dat tegenwoordig Libanon heet.

   En dan nu opeens: “Van nu aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan” – om er te lijden en te sterven. Ik kan me voorstellen dat dit aankwam als een mokerslag. Ik kan me die reactie van Petrus dan ook maar al te goed voorstellen: nee Heer, dat nooit, dat kan niet, dat mag niet! Tot nu toe leek alles zo mooi. In die eerste helft van het evangelie is Jezus weliswaar voortdurend op de vlucht, zo lijkt het – maar anderzijds: er gebeuren wel voortdurend de meest geweldige dingen. Blinden worden ziende, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden worden opgewekt, en armen ontvangen het evangelie. Het kon niet op, aan de lopende band gebeurden er wonderen, het één nog indrukwekkender dan het ander. Het enthousiasme rond Jezus groeide met de dag, de scharen waren niet meer bij Hem weg te slaan, en ook bij Jezus’ leerlingen had het zijn hoogtepunt bereikt. Dat eerste deel van het evangelie naar Matteüs eindigt dan ook met die stralende belijdenis van Petrus: “U bent de Messias, de Zoon van de levende God!” Een climax, een hoogtepunt; hier zou het evangelie bij wijze van spreken uit kunnen zijn.

   Maar het is niet uit; we zijn pas op de helft. En nu opeens dit: van toen aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan, om er te lijden en te sterven. Ja, Hij zegt er ook bij: en om op te staan op de derde dag; maar het lijkt alsof dat laatste niet meer tot Petrus doordringt. Petrus hoort alleen maar van lijden en sterven, en zijn reactie is: dat nooit! Hij begon Jezus te bestraffen, staat er, alsof hij, Petrus, het voor het zeggen heeft, alsof hij de baas is over Jezus – terwijl hij nota bene net beleden heeft: U bent de Zoon van God.

   Toegegeven: het was ook een moeilijke boodschap die Petrus te horen kreeg. Lijden, gedood worden, dat is toch niet iets dat je bij een Messias, een Zoon van God verwacht. Bij zo iemand denk je aan een held, een stralende overwinnaar, een koning – maar toch niet aan een stervende aan een kruis. Ja, en dit is nu precies wat het christelijk geloof onderscheidt van alle andere geloven. Ik moet denken aan dat prachtige woord uit het boek Openbaring. Openbaring 5 – eerst krijgen we daar te horen: de leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. Die boekrol, dat is het boek van de wereldgeschiedenis – wie beslist daarover, wie gaat daar uiteindelijk over? Hij dus, de leeuw uit de stam van Juda. Nu, dat belooft wat. We zijn benieuwd, zullen we Hem te zien krijgen, die leeuw, die mannetjesputter? En  dan staat er: en ik zag – een lam, staande als geslacht. De leeuw blijkt een lam te zijn, een lam dat geslacht is nog wel. Je ziet de kerf nog in zijn nek. Ja, dan sta je wel met stomheid geslagen.

   Zoiets gebeurt ook hier. Nogmaals, ik kan me de reactie van Petrus zo goed voorstellen. Naar Jeruzalem gaan, jawel, om er koning te worden, koning van Israël, koning van de hele wereld zelfs – maar toch niet om er te lijden en te sterven? Maar Jezus wijst op zijn beurt Petrus terecht: ga weg, achter mij, Satan, want jij bent bedacht niet op de dingen van God maar op de dingen der mensen. De dingen der mensen – want Petrus verwoordt hier wat ieder ander mens in zijn plaats gezegd zou hebben. Wij mensen houden nu eenmaal van glamour en glorie, we houden van winnaars en niet van losers, of het nu in de politiek is of in de sport of op welk ander terrein dan ook. Maar Jezus zegt tegen Petrus – en dus tegen ons allen: Ga weg, achter Mij, Satan. Want dat wat iedereen zegt en wat iedereen vindt, de dingen der mensen, dat komt bij Satan vandaan en niet van God. God heeft heel andere ideeën, andere plannen dan wij.

   “Van toen aan  begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan”. Dat begint hier, en het houdt niet meer op. Nog ettelijke malen zullen de leerlingen het te horen krijgen: we gaan op naar Jeruzalem, om er te lijden en te sterven. Jezus is van die weg niet meer af te krijgen, want Hij weet dat dit, en dit alleen, Gods weg is.

   En dat is nog niet alles. Nadat Hij dit tot Petrus gezegd heeft, richt Hij zich tot al zijn leerlingen, en Hij zegt tot hen: en jullie ook! Jullie zullen dezelfde weg moeten gaan die Ik ga. “Indien iemand achter Mij wil komen, Hij verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.” Navolgers van Jezus, dat wilden jullie zijn; welnu, dan zul je Mij ook op deze weg moeten volgen, op de weg van het kruis.

   Wat bedoelt Jezus daarmee? Ja, in de eerste plaats geldt het voor hen heel letterlijk. Eens zullen ook zij zo aan hun eind komen, van sommigen weten we het zeker, maar het is zeer waarschijnlijk dat ze allen uiteindelijk de marteldood gestorven zijn. En niet alleen zij, maar van die eerste christenen hebben velen hun geloof in Jezus met de dood moeten bekopen. Het gold toen heel letterlijk: als je Jezus volgde, dan wist je dat je daarmee je kruis op je nam, het kruis waaraan je wellicht eenmaal zou komen te hangen. En ook in later tijden is dat het geval geweest, tot de huidige dag.

   Nu zijn niet alle christenen geroepen tot het martelaarschap. Toch richt Jezus zich met dit woord tot ons allen, als we tenminste volgelingen van Hem willen zijn. Jezus volgen betekent: Hem volgen op de weg van het kruis. Wat betekent het dan voor ons?  Het eerste wat Hij zegt is: wie Mij volgen wil, die verloochene zichzelf.  Dat is het eerste, en wellicht ook het centrale woord: jezelf verloochenen. Dat betekent met andere woorden: voortaan doe je niet meer je eigen wil, maar de wil van God, de wil van Jezus. Paulus zegt het zo in zijn brief aan de Galaten: wie Jezus Christus toebehoren, die hebben hun vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd. Met andere woorden: ze hebben hun eigen wil gekruisigd. “Niet meer wat ik wil, maar wat U wilt”, dat is voortaan hun parool. Dat hoeft niet altijd te betekenen dat je letterlijk aan een kruis zult komen te hangen, maar het houdt wel in dat je Jezus wilt volgen, Hem gehoorzamen, koste wat het kost, ook als dat tegen jezelf, tegen je eigen vlees ingaat.

   En nu is de vraag: is dat geen sombere boodschap? Zo is er wel eens tegen het christelijk geloof aangekeken, met name ook op grond van juist dit woord van Jezus. Men heeft wel gezegd: het christelijk geloof is een somber geloof. Christenen zijn blijkbaar mensen die behagen scheppen in het lijden, in de pijn, in het verdriet, in plaats van zich te verheugen in het vrolijke, blije, gelukkige leven. Mensen die er een ziekelijk genoegen in scheppen zichzelf te kwellen. Je hebt inderdaad zulke mensen, die zichzelf voor de lol pijn doen; masochisme heet dat, en dat beschouwen we als een geestelijke afwijking, daarvoor moet je naar de psychiater.

   Maar dat is niet Jezus’ bedoeling. Hij zegt ook niet dat we opzettelijk het lijden moeten zoeken.  Dat hebben  mensen  er wel van gemaakt, het schijnt dat er in de eerste eeuwen christenen zijn geweest die bewust het martelaarschap opzochten. En ook later hebben mensen gedacht dat ze God een plezier deden door zichzelf zoveel mogelijk te kastijden.  Maar dat bedoelt Jezus hier niet. Uiteindelijk gaat het Hem juist om het ware leven, om blijdschap, om vreugde, om het ware geluk. Ook Hij ging niet zomaar naar het kruis, omdat Hij daar op de een of andere manier een pervers plezier in zou hebben, maar Hij ging om zijn leven te geven voor anderen. Hij stelt ons hier de vraag: wat wil je eigenlijk met je leven, wat wil je bereiken? Wat beschouw jij als het hoogste geluk? Is dat zoveel mogelijk rijkdom, zoveel mogelijk macht? Jezus spreekt hier in boekhoudkundige termen, in termen van winst en verlies. Wat baat het een mens, zegt Hij, als hij de hele wereld wint – dat staat dus aan de ene kant van de balans, aan de winstzijde: stel je voor, ik heb alles gekregen wat ik hebben wou, ik heb de hele wereld gewonnen. En aan de andere kant staat als verliespost: maar ik heb mijn leven, mijn ziel, ik heb mijzelf verloren. Dan ben je toch alleen maar een verliezer. Ja, wat is eigenlijk leven? Wanneer leef je echt? Het staat zo prachtig in die berijmde psalm 119: “Slechts in uw spoor kan leven leven zijn.” Zo is het: wie Jezus volgt, wie Gods geboden gehoorzaamt, die zal gelukkig zijn, zelfs al kost het hem het leven. Toch gelukkig, want je hebt het ware leven gevonden: “wie zijn leven verloren heeft om mijnentwil, die zal het vinden”.  Ik ga nog even terug naar Paulus: “Zij die Jezus Christus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd”, zei hij. En als hij opsomt wat dat kruisigen inhoudt, de “vrucht van de Geest”, noemt hij het, dan staat in het rijtje dat hij opsomt, naast liefde en vrede, ook: blijdschap. Ja, dat hoort er ook bij. Want het is een blijde zaak, een vrolijke aangelegenheid om Christus te volgen, zelfs al houdt het in dat je een kruis draagt.  Dat staat ook zo prachtig in het gebed dat stond in het oude doopformulier. Daar werd voor de kinderen die gedoopt worden gebeden dat ze “Christus navolgende hun kruis blijmoedig dragen mogen”. Kan dat, blijmoedig een kruis dragen? Ja, dat kan. En dat heeft natuurlijk alles te maken met wat erop volgt in dat gebed: “dat ze op de jongste dag voor de rechterstoel van Christus, uw Zoon, onbevreesd mogen verschijnen”. 

   Daar eindigt ook het woord van Jezus mee dat we vanmorgen met elkaar lazen: het eindigt met de komst van Jezus in heerlijkheid, “en dan zal Hij eenieder vergelden naar zijn daden”. Gelukkig maar, gelukkig dat er een oordeel is. Want als dat niet zo was, als we niet beoordeeld werden , dan had ons leven geen enkele zin. Dan was er geen sprake van goed en kwaad, dan had het geen zin om je ergens voor in te zetten. De vraag is niet: hoe lang heb je geleefd, maar heb je echt gelééfd? “Slechts in uw spoor kan leven leven zijn.” In het boek Deuteronomium stelt Mozes het volk voor de keuze: je kiest óf het leven en het goede, óf je kiest de dood en het kwade. Daarmee is gezegd wat ook Jezus ten diepste bedoelt in de woorden die we gehoord hebben: het leven, het eigenlijke, echte leven is gelijk aan het goede – en het kwade betekent in feite de dood, zelfs al heb je de hele wereld gewonnen.

   Juist omdat Hij hartstochtelijk in het leven gelooft, in het goede, het echte leven, gaat Jezus vanaf Matteüs 16 vers 21 de weg naar Jeruzalem, de weg van het kruis. De weg die tevens de weg is naar de opstanding, naar het leven, het eeuwige leven. Wij allen mogen Hem volgen op die weg – met vreugde.

Amen.

 

24 november 2019, Eeuwigheidszondag

Lezingen: Exodus 3:1-15 en 1Kor.13

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Het mooie van het christelijk geloof is dat het lijden niet wordt ontkend.

 In iedere kerk hangt een kruis : het symbool van het lijden. En het kruis is niet alleen het symbool van het lijden van Christus maar ook het symbool van het lijden van de mensheid.

Ook in de bijbel wordt het lijden niet ontkend. Het is geen boek van rozengeur en maneschijn. Midden in het O.T. staat psalm 22 met daarin de wanhopige uitroep van de psalmist:

“ Mijn God, mij God , waarom hebt Gij mij verlaten ! “

En midden in het N.T. staat het verhaal over de gekruisigde Jezus die de woorden uit psalm 22 citeert wanneer hij wanhopig uitroept:

“ Mijn God, mijn God waarom ? “ 

In deze dienst komen we bijeen om onze dierbaren te gedenken en om troost te zoeken bij  God en bij elkaar. We zoeken woorden van troost maar die mogen pas klinken wanneer het verdriet en de pijn erkend zijn. Daarom lees ik u een citaat van Henri Nouwen :

“ Er is een leegte in jouw bestaan, een afgrondelijk diep gat. Die leegte zul je nooit kunnen opvullen. Je moet werken op het terrein eromheen, zodat de afgrond zich geleidelijk sluit.

Omdat het gat zo enorm groot is en je gevoel van beklemming zo diep, zul je er altijd weg van willen lopen. Twee uitersten moet je vermijden: helemaal opgaan in je pijn en je door zoveel dingen laten afleiden dat je ver verwijderd blijft van de wond die je juist wil genezen. “

Heel kort samengevat: loop niet weg van je verdriet maar ga er ook niet in onder.

Nu ik uw pijn erkend heb wil ik met u delen wat ik nog niet zo lang geleden meemaakte. In een rouwdienst voorafgaande aan een begrafenis waren liefdevolle woorden gesproken. En de familie ging niet om de pijn heen maar doorleefde hun verdriet. Er kon ook worden gelachen. Na de dienst gingen we naar het graf en daar bij het graf hoefde eigenlijk niets meer te worden gezegd. Wat er gezegd moest worden was al gezegd. Wat er doorleefd moest worden was doorleefd.

Het enige wat we toen nog deden was het lezen van 1 Corinthiërs 13:

“ Als sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen maar ik had de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cymbaal…..de liefde is geduldig en vol goedheid. De liefde kent geen afgunst, geen ijdel vertoon, geen zelfgenoegzaamheid….alles verdraagt ze, alles hoopt ze, in alles volhardt ze…..de liefde zal  nooit vergaan. “

Op dat moment voelden we : “ Dit is de spijker op zijn kop !  Deze woorden troosten, geven hoop, geven kracht om verder te gaan. “

Bij een open graf lazen we :  “ De liefde zal nooit vergaan. “

De liefde zal nooit vergaan. Wanneer we iemand verliezen dan overheerst lange tijd het gevoel dat we iemand zijn kwijtgeraakt. Het verlies overheerst. En dikwijls zeggen mensen ook tegen me : het gemis lijkt niet kleiner maar groter te worden. Maar we kennen denk ik ook allemaal de ervaring dat wanneer de eerste schok, het eerste heftig verdriet een beetje afneemt, er mooie herinneringen aan de overledene boven komen en we bemerken dat de overleden voortleeft in ons hart.

En zelfs na iemands dood staat de relatie die je met iemand hebt niet stil. Mijn schoonvader is tien jaar geleden overleden. En naarmate ik zelf ouder wordt merk ik dat ik hem in het licht van nieuwe ervaringen beter ga begrijpen en liefhebben. “De liefde zal nooit vergaan. “ Onze dierbaren leven voort in ons hart.

“ De liefde zal nooit vergaan. “  betekent ook een oproep. Wat blijft er van ons over na onze dood ?  Dat zijn eerst en vooral de liefde woorden die we hebben gesproken, de liefdevolle daden die we hebben gedaan. Dat zijn zaadjes die we hebben gezaaid. Zaadjes die nog na onze dood kunnen ontkiemen en opbloeien. Zo zijn de woorden : “ De liefde zal nooit vergaan. “  ook een oproep om tijdens ons leven liefdevolle woorden te spreken en liefdevolle daden te stellen. Wanneer Joden de naam van een dierbare overledene uitspreken, laten ze daarop volgen : “ Moge zijn /haar nagedachtenis ons tot zegen zijn. “

“ De liefde zal nooit vergaan “ betekent ook :  Onze dierbaren zullen nooit vergaan. Het hart van het Joodse en het Christelijke geloof is het geloof dat God ons bij name kent. Bij onze doop werd onze naam in één adem uitgesproken met de Naam van God . Hoe luidt die Naam ?

In verhaal over de roeping van Mozes hebben we dat gehoord. Toen God Mozes vroeg om naar het volk Israël te gaan om hen uit de slavernij te leiden, toen vroeg Mozes aan God :

“ Stel dat ik naar de Israëlieten ga “ ( hij zegt “stel “, hij weet nog niet of hij durft ) Stel dat ik naar de Israëlieten ga en zeg tegen hen dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft en ze  vragen: “ Wat is de Naam van die God ? Wat moet ik dan zeggen ?”

Toen antwoordde God hem: “ Ik ben die er zal zijn. Zeg daarom tegen de Israëlieten : “ Ik zal er zijn heeft mij naar u toegestuurd. “

Wat God Zijn volk beloofde toen ze moesten besluiten of ze het waagstuk van de uittocht zouden aangaan of beter veilig in slavernij zouden kunnen blijven, wat God onze dierbaren en ook ons beloofde bij de doop was en is :  “ Ik zal er zijn ! “  “ Ik zal er zijn voor jou. “

God was er al voor ons toen wij nog in de schoot van onze moeder verkeerden. God is er tijdens ons leven. God was er tijdens het leven van onze overleden dierbaren. God is ook nu voor hen :  “ De liefde zal nooit vergaan. “  God kende en kent hen bij name. Hij roept ze bij name. Wie door God geroepen wordt leeft !

“ De liefde zal nooit vergaan. Profetieën zullen verdwijnen, klanktaal zal verstommen, kennis verloren gaan- want ons kennen schiet tekort en ons profeteren is beperkt. Wanneer het volmaakte komt zal wat beperkt is verdwijnen. Toen ik nog een kind was sprak ik als kind, dacht ik als een kind en redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. Nu kijken we nog in een wazige spiegel maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben. Ons resten geloof , hoop en liefde maar de grootste daarvan is de liefde.

Amen

25 oktober 2020

Preek gehouden door Ds. Cees Huisman op de 6e zondag van de herfst 25 oktober 2020 in de Oosterkerk te Hoogeveen n.a.v. Deuteronomium 6: 4-9 en Mattheüs 22: 34-40

Heb lief!

Hoe belangrijk zijn gewoonten en regels eigenlijk, als we het hebben over ons geloof? Misschien heeft de coronacrisis die vraag ook wel op ons bord gelegd: wat is nou belangrijker, dat je hier in de kerk zit of je buurvrouw die ziek is helpt? Wat is belangrijker, dat je bidt voor het eten en dankt na het eten of dat je je brood deelt met wie er gebrek aan heeft? M.a.w. het is altijd belangrijk om de rituelen in het licht te plaatsen van waar het eigenlijk om draait. Het belangrijkste is niet, dat je een kokertje met de wetstekst aan je deurpost hebt hangen, maar dat je God en je naaste liefhebt. En dat kokertje en die gebedsriem om je arm herinneren je daar aan!

“Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met al je kracht”. Als ik Zwolle binnenrijd zie ik een groot bord met daarop “Samen krijgen we corona eronder. Houd moed. Heb lief!” Heel mooi, maar als we dit horen als een ‘gebod’ dan is het zwaar en ondoenlijk. ‘’Ja, dominee, geloven en liefhebben zijn wel mooi en het moet ook, maar het is zo moeilijk”. Dat heb ik vaak gehoord, maar ‘liefde’ is eigenlijk geen gebod. Zoals ik het met de kinderen even over een hobby had. Je hoeft niemand aan te sporen zijn hobby bij te houden. Dat doet iemand vanzelf, want het komt van binnen uit. Dat wordt bedoeld met ‘met heel uw ziel, verstand en kracht’.

Maar hoe zit het met het ‘object’: God? Wie of wat is dat? En hoe kan ik iets liefhebben, wat ik niet ken? Niemand heeft ooit God gezien en wie over God hebben nagedacht hebben altijd gezegd: je kunt God niet objectiveren, want Hij is Subject. God staat niet tegenover mij, maar Hij is in mij: ik in Hem en Hij in mij, zoals Jezus ergens zegt. Dan wordt het begrijpelijker, waarom het gebod in één adem overgaat in de liefde tot de naaste – als jezelf.

Dat is niet iets aparts, dat er ook nog bij komt. En de liefde tot de naaste is ook niet iets mínder dan de liefde tot God – het is daaraan gelijk. De liefde tot God realiseert zich in de liefde tot de naaste. Liefde tot God zonder naastenliefde bestaat niet, is onmogelijk. Hoe kun je zeggen God lief te hebben als je je naaste, die gebrek lijdt, laat creperen, zo vat Johannes het samen. Kortom, die twee horen onafscheidelijk bij elkaar en het ene is niet meer of minder dan het andere. Het tweede daaraan gelijk – het één niet zonder het ander.

In oude afbeeldingen zie je de twee tafelen der Wet vaak als twee-eenheid afgebeeld, maar het is wel pag. 1 en pag. 2 (zie schilderij Maerten de Vos).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bij Rembrandt zien we iets heel interessants: Mozes houdt de 2e tafel van de Wet omhoog, d.i. is het eerste wat zichtbaar wordt: in Hebreeuwse letters schrijft hij: “Gij zult niet doden” etc., kortom, de liefde tot de naaste gaat a.h.w. voorop en vervult de liefde tot God, die daarachter schuil gaat. Het is de voor- en achterzijde van hetzelfde gebod.

 

 

 

Maar wat betekent ‘als jezelf’ –  is die eigenliefde wel geoorloofd, eigenlijk? Is dat niet wat egoïstisch? Ik zou zeggen: er is niets mis met een gezonde eigenliefde. Bedoeld wordt de gewone, dagelijkse zorg voor jezelf: je eten en drinken, lekker douchen en slapen…zo zorg je goed voor jezelf. Als je in je vinger snijdt zorg je voor een doekje voor het bloeden. Nou, precies zo moet je met de ander, je naaste omgaan. Neem jezelf als uitgangspunt om je naaste tegemoet te treden. Zoiets wordt bedoeld met het liefhebben van je naaste als jezelf.

We stellen ons dit gebod altijd voor als een driehoek: de bovenste punt is God en de hoeken rechts en links zijn de naast en ikzelf. Misschien is het beter om alles op 1 lijn te plaatsen door beide zijden naar links en rechts te klappen.

Dan is er nog iets, waarover we het even moeten hebben. En nu moet ik ook even een beroep doen op uw kennis van de grammatica en begin ik even te oreren over naamvallen. Even opfrissen dan: er zijn 4 naamvallen: de eerste is het onderwerp, (ik loop naar de winkel – IK is onderwerp, 1e naamval) – de 2e is die van bezit, zoals je in oude uitdrukkingen tegenkomt, bijv. in Naam der koningin of des konings – dus: ‘van de’ is 2e naamval); 3enaamval is aan de orde als iets ‘aan’ of ‘voor’ iemand gegeven of gedaan wordt, bijv. ik geef jou een appel, dan is ‘jou’ 3e naamval. En de 4e naamval is dan in ditzelfde voorbeeld ‘de appel’ en heet dan ‘lijdend voorwerp’ of ‘object’.

Deze opfrisser is even nodig om te begrijpen hoe wij de ‘naaste’ moeten zien: in welke naamval staat ‘naaste’ eigenlijk? De naaste liefhebben: staat ‘naaste’ nu in de 3e of de 4enaamval?  En maakt het eventueel verschil? Doet het er toe?

Ja, het doet ertoe, anders zou ik u er niet mee vermoeien. ‘De naaste’ staat in het Hebreeuws (in Lev. 19, dat Jezus aanhaalt) namelijk in de 3e naamval en niet in de 4e. Als het in de 4e zou gestaan hebben, dan is de naaste een ‘object’ geworden, een ‘lijdend voorwerp’. Dan is de naaste voorwerp van onze aandacht geworden, dan gaan we hem of haar objectiveren (of betuttelen).

Maar, nu is het zo, dat ‘de naaste’ in de 3e naamval  staat: je zult ‘voor’ je naaste liefhebben. Het is een beweging in zijn richting en je probeert je in zijn of haar situatie te verplaatsen. Kortom, het gaat vooral om em-pathie en dan jezelf de vraag stellen: wat kan ik voor jou betekenen zonder dat jij je eigenwaarde verliest en door mij als object wordt gezien?

De Poolse schrijver Mysliwski schreef “Over het doppen van bonen”, een aangrijpend autobiografisch verhaal en het verhaal uit één stuk eindigt met een gesprek over de liefde. Een man heeft een vrouw lief, die getekend is door de oorlog en zich voor hem wil verbergen. Maar hij neemt heel haar vergankelijkheid en haar verleden in zich op … en dan wordt het volgende opgemerkt: “Heeft de liefde behoefte aan meelijden? Nee, het gaat er niet om, dat ik met haar meeleed. Het gaat er om, dat ik haar bestaan voelde als mijn bestaan. U vraagt wat dat betekent? Dat is alsof u de hele last van iemands bestaan op u zou willen nemen. Alsof u die iemand sowieso zou willen ontslaan van de noodzaak van het bestaan. Alsof u voor die ander ook zou willen sterven, zodat hij zijn eigen sterven niet zou hoeven beleven”.

Het gebod van de liefde is kortom een prachtig, alomvattend en navolgenswaardig gebod, dat eigenlijk geen gebod is, maar een manier van leven van binnen uit, dat heilzaam is voor jezelf en de ander, vreugde geeft in je hart en zelfs voor blijdschap zorgt in de hemel.

26 april 2020 online dienst

Online dienst van 26 april 2020

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lezing: Johannes 21

Gemeente van Christus,

Vandaag is het de vierde zondag van Pasen. Het Paasmysterie is zo groot, de betekenis ervan kun je niet peilen op één zondag. Zelfs niet op 100 zondagen. Omdat Pinksteren eraan komt kunnen we er niet oneindig op door gaan. Maar op deze zondag en wellicht ook nog volgende week, wil ik er nog met u over nadenken.

Het bijzondere van Pasen is niet dat er een willekeurig mens uit de dood werd opgewekt. Wanneer Jan, Piet of Klaas uit de dood zou zijn opgewekt of Marie, dan zou dat heel opmerkelijk zijn geweest. Een wonder die je je hele leven bij zou blijven. Voor de naasten van de “opgewekten” zou het fantastisch geweest zijn maar voor anderen zou het geen levens veranderende gebeurtenis geworden zijn.

Nee, het bijzondere van Pasen is niet dat er een mens uit de dood werd opgewekt maar dat het Jézus was, die uit de dood werd opgewekt.

Want tijdens Zijn rondwandeling op aarde scheen het licht van God door Jezus heen. Jezus was doorzichtig tot op God. En voor de mensen die Hem ontmoetten was het duidelijk: zoals Jezus mens was, zó heeft God het bedoeld. Dit is de ware menselijkheid die God bij de schepping voor ogen had.

Hoe zag het mens-zijn van Jezus eruit? Liefde zonder onderscheid. Zoals Paulus schreef: “Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus. “

Jezus brak de muren af die mensen tussen zichzelf en anderen hadden opgebouwd. Hij ging liefdevol om met mannen en vrouwen, Joden en Samaritanen, Joodse vrijheidsstrijders en Romeinse soldaten, rijken en armen, volwassenen en kinderen.

Wanneer Jezus in onze samenleving geleefd zou hebben zou hij liefdevol omgaan met mensen van allerlei rangen en standen, mensen van allerlei etnische afkomst: witte, zwarte mensen, mensen  uit Azië, Afrika, Oost-Europa, mensen met verschillende seksuele geaardheden : hetero’s, homo’s lesbiennes, transgenders.

Jezus zag mensen als medemensen als broeders en zusters. Hij leefde het ware menszijn voor. Het ware menszijn dat toekomst openend is. Het ware menszijn dat we als een visioen kunnen schouwen: een lange rij van mensen rond de aardbol die hand in hand staan en zingen: “ We are the world, we are the people. “

Het was deze mens, deze Jezus, die werd gekruisigd en gedood omdat de machthebbers van de wereld niet gebaat waren bij het menszijn dat Jezus voorleefde. Deze machthebbers maakten juist wel onderscheid tussen mensen. Om aan de macht te blijven verdeelden zij de mensen in onderdrukkers en onderdrukten. Jezus‘, wijze van menszijn was een bedreiging van hun macht. Daarom vermoordden ze Hem. En Jezus’ dood leek het einde te zijn van het menszijn dat hij voorleefde. Voorgoed leken de mensen onderling verdeeld te moeten zijn. Toen Jezus stierf verduisterde de zon. Het werd donker op aarde. En het bleef donker: drie dagen en drie nachten.

En dan breekt de Paasmorgen aan: Niet zomaar een willekeurig mens maar Jezus wordt opgewekt uit de dood. Het mens-zijn zoals Jezus dat voorleefde krijgt nieuwe toekomst.

Vanmorgen lezen we dat de Opgestane Heer voor de derde keer aan Zijn leerlingen verschijnt. Dar gebeurde bij het meer van Tiberius waar vijf leerlingen aan het vissen waren. Drie worden bij name genoemd: Simon Petrus, Tomas, Natanaël, de zonen van Zebedeüs en twee anderen waarvan we de naam niet te horen krijgen. Drie en twee.

Dit is de eerste verwijzing naar Johannes 6. Daar staat het verhaal over de wonderbare spijziging. Jezus voedt een hele menigte mensen met vijf broden en twee vissen. Dit verhaal is het kader waarbinnen wij het verhaal van vanmorgen kunnen lezen.

Petrus zei: “Ik ga vissen. “

“ Wij gaan met je mee “ zeiden de anderen.

Hoewel Jezus al twee keer aan hen is verschenen lijkt het erop alsof de leerlingen nog beduusd en desoriënteerd zijn van alles wat ze hebben meegemaakt. Ze weten nog niet hoe ze de opstanding in hun leven een plaats moeten geven. Ze weten nog geen vorm te geven aan hun nieuwe leven. Daarom pakken ze het oude leven maar weer op dat ze leidden voordat Jezus hen riep.

De leerlingen stapten in de boot maar de hele nacht vingen ze niets.

En dan lezen we: “Toen het al ochtend werd, stond Jezus op de oever, al wisten de leerlingen niet dat het Jezus was. “Dit is een verwijzing naar de Paasmorgen waarop Maria van Magdala vroeg in de morgen naar het graf liep, tot haar schrik zag dat de steen voor het graf was weggerold en Jezus niet herkende maar dacht dat Hij de tuinman was.

Zo is het ook in het verhaal van vanmorgen vroeg in de morgen en herkennen de leerlingen Jezus niet.

“Hebben jullie soms iets te eten? “roept Jezus en toe.
“Nee, we hebben de hele nacht gevist maar niets gevangen “, roepen ze de Onbekende toe.

“Gooi het net aan stuurboord uit “riep Jezus “dan lukt het wel.

Ze volgen Jezus’ raad op en dan zwemt er zoveel vis in het net dat het niet omhoog konden trekken.

En wanneer Petrus dat ziet, herinnert hij zich hoe Jezus een grote menigte mensen voedde met drie broden en twee vissen. En dan herkent hij Jezus: “Het is de Heer ! “roept hij en hij schort zijn bovenkleed op en springt het water in, Jezus tegemoet.

De andere leerlingen sleepten het net vol vis naar de oever. En dan blijkt daar al een vuurtje te branden met daarop vis en brood. Jezus had de maaltijd al voorbereid. En hij zegt: “Breng ook wat van de vis die jullie gevangen hebben. “

De leerlingen gaan rond het vuur zitten. Niemand durfde Hem te vragen wie Hij was. Het lijkt wel alsof ze Hem niet herkennen of niet kunnen of durven geloven dat Hij het was. Hierin lijkt het verhaal op het verhaal van de Emmaüsgangers die Jezus eerst ook niet herkenden. Maar er staat ook dat ze wel wisten wie Hij was. Vanzelfsprekend is het in de nabijheid verkeren van de Opgestane Heer een zo groot iets dat het onwerkelijk lijkt.

Dan neemt Jezus het brood en ongetwijfeld zal Hij een dankgebed hebben uitgesproken, het hebben gezegend en het hebben gebroken waarna hij het heeft rondgedeeld.

En daarna gaf hij hun ook vis.

Met de opwekking van Jezus uit de dood, heeft God de wijze van menszijn die Jezus voorleefde, opgewekt uit de dood. De aardse Jezus voedde de hongerigen. Hij lied zien dat ware menselijkheid bestaat in breken en in delen. Bij het laatste avond maal brak hij het brood en zei: “ Dit is mijn lichaam. Doe dit tot mijn gedachtenis. “en hij doelde hierbij niet alleen dat we bij het  vieren van het avondmaal aan Hem mogen denken. Hij bedoelde dat wij in ons daden, in de wijze waarop wij menszijn aan Hem mogen denken en dat wij onze daden mogen doen tot Zijn gedachtenis.

Bij het meer van Tiberias, zittend bij het vuur, herinnert de Opgestane Heer zijn leerlingen aan wat de zin van zijn leven was: het voorleven van de ware menselijkheid. De zin van Zijn leven door God bevestigd in de Opstanding. De zin van Zijn leven, de zin van ons leven.

Amen.

 

 

 

26 juli 2020

Zondag 26 juli 2020

Voorganger: mevr. Rieke van Dijk Veenstra

Lezing: Genesis 28 : 10 – 22

Overdenking
Gemeente van Jezus Christus, lieve mensen van God,

Elke dag worden we wel geconfronteerd met gebeurtenissen.
Allerlei feiten rollen er dagelijks over ons heen, maar zijn ook weer razendsnel achterhaald.
Kijk maar naar het nieuws over het coronavirus. Zo veel berichten!
Hoe anders is dat bij verhalen. Een goed verhaal onthouden we,
omdat het tot onze verbeelding spreekt.
Het is een spiegel die ons voorgehouden wordt en de les die het ons leren wil, mogen we zelf trekken, op de manier die ons goeddunkt.
Het is niet voor niets dat de grote spirituele leiders van de mensheid verhalen vertelden en geen theologische, dogmatische verhandelingen schreven.
Ook Jezus sprak in gelijkenissen tot de mensen.
Want een goed verhaal doet iets met je.
Alleen zulke vertellingen kunnen je optillen, je voorstellingsvermogen stimuleren en je open stellen voor een werkelijkheid die boven het hier en nu uitgaat.
Even kun je het harde nieuws, de kale feiten van je afschudden
en je open stellen voor de wonderen en de verwondering die te zien en te ervaren zijn.
Religieuze verhalen, zoals die in de Bijbel, proberen onze gevoeligheid te wekken voor die dimensie.
Het verhaal van Jakob is daar een voorbeeld van.
Jacob die zich uit de voeten moet maken, weg uit het Beloofde Land.
Op de vlucht bij zijn ouders vandaan, vanwege zijn bedrog.
Hij moet vluchten voor de wraak van zijn broer Esau.
Wie herkent in dit verhaal zichzelf niet bij tijd en wijle
als je bent vastgelopen in het leven, je het niet meer ziet zitten
en op de vlucht bent voor jezelf en anderen.
En dan lezen we aan het begin van het verhaal
‘dat de zon is ondergegaan’.
Het lijkt op het eerste gezicht een gewone beschrijving dat het avond is geworden, dat de nacht valt.
Maar niets in Bijbelverhalen is toevallig.
Want wanneer je de hele geschiedenis van Jakob zorgvuldig leest,
dan valt het op dat dit de enige keer is dat er een zonsondergang beschreven wordt.
Net zoals er verderop in het verhaal ook maar één keer sprake is van een zonsopgang, namelijk wanneer Jakob na zijn worsteling met God door Hem gezegend wordt.
De zonsondergang in dit verhaal is meer dan alleen een beschrijving van een natuurgebeuren.
Het is een symbool voor de fase waarin Jakobs leven verkeert.
Na alles wat zich heeft afgespeeld, na alle bedrog en bedriegerij is het nacht geworden in Jakobs leven.
Je kunt je zo voorstellen waar hij mee worstelt, schuldgevoel, angst, eenzaamheid, vul het maar in.
Het neergaan van de zon verbeeldt het dieptepunt in zijn leven.
Misschien herkent u wel iets van dat beeld.
Je kunt in je bestaan de ervaring hebben dat je leven de verkeerde kant is opgegaan.
Dat je verkeerde keuzes hebt gemaakt.
Dat wat of wie je lief had onderweg bent kwijt geraakt.
Niet alleen om je heen, maar vooral binnen in je is het dan donker.
De zon is ondergegaan, het is nacht.
En de nacht is het domein van de droom.
In een droom verwerk je wat je overdag hebt meegemaakt of mee gaat maken.
Je bent op een andere manier met de werkelijkheid bezig.
Je geest neemt het als het ware over.
Ook Jakob krijgt een droom.
Zo zeggen we dat in onze taal en als je de klemtoon verlegt,
dan wordt het opeens veelzeggend:
Jakob krijgt een droom.
Spreekt God tot mensen via de droom?
Dat gebeurt vaker in de Bijbel.
Denk maar aan Jozef, de meesterdromer.
Het is een Bijbelse manier om een ander zicht op de werkelijkheid te krijgen.
Jakob krijgt een droom.
Een droom in de godverlatenheid.
Hij droomt zich de hemel open.
Hij krijgt een droom, maar hij is ook een mens bij wie zoiets kan gebeuren.
God spreekt tot mensen, in dromen, in woorden, in gebeurtenissen,
in ontmoetingen,
maar je moet er wel voor openstaan om het te kunnen zien.
Hier op de heenweg raakt het eerste licht Jakob al even aan.
Hij droomt van engelen.
Hij ziet ze op en neer gaan langs een lange ladder.
Een ladder: het is zo’n gewoon woord, en toch is het de enige keer dat het woord ladder (soelam) in de Bijbel voorkomt.
Niet een trap, dat is een te massief beeld.
Maar een ladder is dynamischer en speelser.
Er wordt een verbinding gelegd tussen hemel en aarde.
‘God en mens’ en ‘mens en God’ gaan in relatie met elkaar.
Engelen stijgen op en dalen neer, in deze volgorde.
Terwijl je het juist andersom zou verwachten.
De beweging begint bij de slapende Jakob.
Hij wordt al vergezeld door engelen, die zijn situatie en leven hogerop brengen.
De rabbijnen leggen het uit wat die engelen naar boven dragen:
het verdriet van Jakob, zijn schuld, zijn falen, zijn angsten.
En wat ze dan van boven naar beneden dragen is: Gods troost.
Dat is een mooie gedachte.
Je verdriet wordt naar God gebracht en je krijgt er troost voor terug.
Werkt het zo?
Ik weet niet of Jakob het ook zo ervaren heeft.
In de Bijbel komen tal van engelen voor.
De letterlijke betekenis is: ‘bode, boodschapper’.
Ze kunnen zich tonen in een menselijke gedaante.
Engelen pendelen heen en weer tussen hemel en aarde.
Er is meer beweging tussen hemel en aarde dan je zou verwachten.
Jakob hoort een stem.
God spreekt: JHWH, de Ene.
‘Ik ben de Here, de God van je voorvader Abraham en de God van je vader Isaak.
Ikzelf sta je terzijde,
Ik zal je overal beschermen, waar je ook heen gaat,en Ik zal je naar dit land terugbrengen;
Ik zal je niet alleen laten’.
Ik zal er zijn, IK BEN is mijn naam.
Hier krijgt Jakob de zegen al mee, voor de lange onzekere reis die hij moet gaan maken,
Om veel later terug te keren, als een ander mens.
Wanneer je eigen leven poreus wordt tot in de hemel,kun je Gods stem gaan horen.
Hij gaat een weg door de geslachten heen.
Er is de belofte van land, een plaats om te leven, voor de nakomelingen van Jakob / Israël.
Maar God is tegelijkertijd ook de God van de hele aarde.
De Ene gaat met je mee.
De Eeuwige verlaat je niet.
Wanneer Jakob wakker wordt, roept hij met passie een vorm van belijdenis uit:
“Dit is zeker, op deze plaats is de Heer aanwezig en ik besefte het niet .Dit moet de poort van de hemel zijn’.
Hij zet een steen rechtop en zegt plechtig:
Deze plek, dit is Bethel, het huis van God.
En toch: vindt u ook niet dat het verhaal een beetje vreemd afloopt?
Jakob is zo hooggestemd en vervolgens lijkt hij te vervallen in een oud patroon.
Het lijkt wel of hij  harde afspraken en zekerheid wil afdwingen..
“Als God mij terzijde staat en mij op deze reis beschermt,
als Hij mij brood te eten geeft en kleren aan mijn lichaam, en als ik terug kom bij mijn verwanten, dan zal de Eeuwige mijn God zijn’.
Het klinkt zo berekenend..
Een onvoorwaardelijk vertrouwen zou mooier geweest zijn.
Het is niet mooi, maar toch zò echt.
Want als we eerlijk zijn, is dat niet de manier waarop veel mensen, ook wij vaak, willen geloven?
Zo gaat Jacobs en misschien ook ons leven op en neer
tussen droom en werkelijkheid, tussen harde feiten en het visioen,
tussen vastlopen en een nieuw begin maken.
Tussen leven in vertrouwen en alleen kunnen leven vanuit harde zekerheden.
Is dat niet heel begrijpelijk?
Je loopt gevaar als je alleen leeft vanuit een droom, een visioen.
Maar je loopt ook vast als je alleen maar de harde realiteit laat spreken.
Jakob moet nog groeien.
Wij moeten nog groeien, hoe oud en wijs we misschien ook denken te zijn.
Jakob wacht nog een grote worsteling, later, aan de rivier de Jabbok.
Een worsteling met een man.
Sommigen denken dat het een engel was of een worsteling met God.
Hij komt er niet ongeschonden uit, maar dan pas is de nacht voorbij en mag hij het morgenlicht begroeten.
Toen ging de zon over hem op.
Wat een verhaal!
Het kán gebeuren. In uw leven, in het mijne.
Daarom is het ook zo fijn dat we  de verhalen in de Bijbel hier kunnen delen met elkaar.
Hier in de kerk, hier in onze gemeente, ook al kunnen we nog niet allemaal weer samenkomen in de Oosterkerk.
In dit huis, op deze geheiligde plek, staat de ontmoeting met God centraal.
De kerk als spirituele woning.
Een plek waar een figuurlijke ladder is geplaatst tussen God en mens.
Deze ladder kan een gebed zijn, of een stuk muziek, een preek, een ontmoeting met een naaste, even genieten van een rustmoment,
Er zijn in de gemeente vele ladders of laddertjes, zoals op het schilderij van Len, dat zij maakte naar aanleiding van dit verhaal.
Het zijn bomen die tot in de hemel reiken, waarin het gedicht als een ladder hemel en aarde verbindt met elkaar.
Hierbij een fragment van het gedicht:
‘Bomen zijn tekens van uw rijk, o God:
zij voegen aard en hemel samen
zij ruisen zacht en zeggen amen
en wisselen van kleur, net als ons lot.
Spaar dan de bomen Heer,
hun ruis van zee, hun schaduwlicht
en spaar ons met hen mee’.
Jacob ontmoet de Eeuwige in het open veld.
Een plek midden in de wereld, open en bloot.

Dat zo onze kerk mag zijn:
een open huis, waar God en mens elkaar ontmoeten,
Dat we binnen niet al te lange tijd dat weer samen met elkaar mogen beleven: met iedereen weer samen komen als gemeente hier in deze kerk..
Een plek waar mensen thuis kunnen komen.
Waar we geraakt mogen worden door een goed verhaal en zo geïnspireerd op weg mogen gaan, elkaar tot steun en toeverlaat.

‘Wij leven zelf nieuwe verhalen,
waarin ons de Geest tegenkomt,
wij zeggen weer voort wat wij zagen,
verhaal waar geen einde aan komt’.

Amen

27 september 2020

Voorganger: ds. H. Katerberg, Borger
Lezingen:Exodus 23:1-13  Mattheüs 12:1-15  Psalm 126

Lieve mensen van God,

Onlangs sprak ik een man wiens vrouw op sterven lag. Ze had een moeilijk laatste jaar achter de rug en het einde naderde. Ik wenst hem veel sterkte en toen zei hij tegen me: ‘Die laatste twee weken behoren tot de beste van heel ons huwelijk’. Eerst keek ik wat vreemd tegen die woorden aan: Hoe is het mogelijk dat je zoiets zegt, bij alle lichamelijke pijn en moeite en bij alle geestelijke pijn van het moeten loslaten. Toch was het heel erg waar wat de man zei: niet dat hun huwelijk slecht was geweest, helemaal niet, naar de uiterste kwetsbaarheid van het leven roept veel liefde op. En kan mensen heel dicht bij elkaar brengen, ondanks alle verdriet. Ja, een levenscrisis kan mensen ook helemaal uit elkaar drijven. Dat zie je nogal eens gebeuren bij het overlijden van een kind. Dat de ouders elkaar niet meer kunnen vinden, belemmerd als ze zijn door een intens verdriet dat ze elk anders beleven. Maar het kán dus ook anders: dat er midden in het verdriet een groot geluk wordt gevonden of zelfs teruggevonden. In wat algemenere bewoordingen: een crisis bergt gevaren in zich, elke crisis denk ik, maar ook kansen, liefde en hoop.

Als we nu kijken naar de crisis waarin we ons als samenleving bevinden, met de enorme last die de mensen in de zorg dragen, met alle beperkingen van het vrije verkeer tussen mensen, met alle ellende ook van bedrijven in nood en banen op de tocht, dan zijn er duidelijk grote gevaren, van werkloosheid en armoede bijvoorbeeld. Maar er zijn ook geweldige kansen en wellicht kan de bijbel ons helpen om die kansen ook daadwerkelijk te zien en om ons dáár op te richten.

De lezing van Psalm 126 geeft ons de aanzet daartoe, de lezing uit Exodus geeft ons heel praktische aanwijzingen en Jezus leert ons in Mattheüs een valkuil te vermijden wat die aanwijzingen betreft.

In de psalm is sprake van een diepe crisis, mogelijk is er grote droogte. De boer die zijn akker moet inzaaien aarzelt: zal het wel opkomen, zal er straks wel koren groeien en eten zijn voor mij en mijn familie? Of kunnen we dit zaaizaad maar beter opeten, dan hebben we nu nog wát. Toch maar zaaien, zegt de psalm, niet bij de pakken neerzitten. Wat nodig is voor vandaag moet hij zaaien voor morgen, met pijn in het hart en met tranen in de ogen. Dat kan allen met het geloof dat er andere tijden komen. Daarom herinnert de dichter zijn lezers aan een andere crisis, de crisis van de ballingschap in Babel. Het volk was gedeporteerd. Heel het project van de Eeuwige was misgelopen.

Het project, bedoel ik, van een rechtvaardige samenleving in het beloofde land, een samenleving met de Tien Woorden als fundament. Israël was steeds meer op een doorsnee-land gaan lijken, zoals Babel. Was er ooit een uittocht geweest uit het land van de angst, Egypte, om het echt helemaal anders te gaan doen, nu was er die terugtocht gekomen, de terugtocht naar een situatie waar de oude orde heerste zoals in Egypte. Die orde met zijn vaste tweedeling tussen armen en rijken, grootgrondbezitters en daklozen, tussen mensen met enorme banksaldo’s en mensen met diepe schuldenlasten. Ja, ongeveer zoals elk land er nu nog altijd uitziet. Een gouden kooi voor wie aan de goeie kant zitten, een ijzeren gevangenis voor wie niks hebben en ook nooit zúllen hebben. En er is wat afgeweend bij the rivers of Babylon, geloof dat maar. Wat verlangden de mensen hevig terug naar Sion, naar Jeruzalem. Naar een einde aan die cultuur van Babel die een dictatuur is. Waar de bomen tot in de hemel groeiden voor een paar rijken en de massa het moest doen met de kruimels en nergens recht op had. Maar zomaar was er de onmogelijke mogelijkheid om terug te keren uit Babel. En juist omdat het zo onmogelijk leek, zo’ n nieuwe uittocht uit de slavernij, moet het God wel zijn geweest, zegt de Psalm. God bevrijdde ons opnieuw! Hij, ja Hij heeft ons teruggebracht om het nog één keer opnieuw te proberen. Om nog één keer te bouwen op het aloude fundament van de Tien Woorden. Met rechten voor armen en weduwen, met kansen voor vreemdelingen. Met respect voor de dieren en ja, zelfs voor de akkers. De praktische aanwijzingen van Exodus zullen hen op weg hebben geholpen.

De boer die zich afvraagt of hij moet gaan zaaien bij grote droogte zal niet zoveel hebben gehad aan die aanwijzingen. Hij wordt slechts aangespoord om door te zetten, alleen omdat er soms zomaar andere tijden komen, zoals ooit in Babel, tijden waar niemand meer op rekent. Regentijden bijvoorbeeld.

Maar de aanwijzingen van Exodus kunnen ons in onze coronacrisis mogelijk wel degelijk van pas komen. Laten we er eens eentje uitlichten. Bijvoorbeeld het woord dat ons vraagt om rust te nemen, om op adem te komen. Al heel vroeg in de geschiedenis van de mensheid werd die noodzaak ingezien. De zevende dag was ingesteld als rustdag. Niet alleen voor jou, maar ook voor al diegenen die bij jou in dienst zijn, ook voor je slaven ja en zelfs voor je vee dient er rust te zijn. Zo lazen we onlangs in de Tien Woorden. Exodus 23 breidt deze aanwijzing uit. Niet alleen de zevende dag moet je rusten, ook heel het zevende jaar. Dan dient er namelijk rust te zijn voor je land, voor je akker, en voor je wijngaard en je olijfgaard geldt hetzelfde. Laat alles op adem komen door het simpelweg braak te laten liggen, zodat de armen er nog van kunnen eten en de dieren van het veld. Zo wordt dit zevende jaar, een sabbatsjaar, een jaar van nieuwe adem scheppen. En daarom een jaar van God. Deze wijsheid, dat je ook het land en je vruchtbomen niet moet overvragen, gaat in tegen heel de ideologie van de groei, de economische groei. Want groei is toch het fundament onder ónze samenleving. Wij willen een maximale opbrengst, de hoogst mogelijke productie. Heel de bedrijfsvoering staat in het teken van méér, van winst, van nog meer winst. Nee, zegt de bijbel, wie de mensen, het vee, het land en de vruchtbomen, maar ook de aarde met zijn bodemschatten overvraagt, die doet niet alleen iets doms, die pleegt een vorm van verdrukking. Het be-heren is dan be-heersen geworden. Houdt daarom rust!

In de Mattheüs-lezing hoorden we hoe de aanwijzing rust te houden in Israël was verworden tot een krampachtige wet die mensen zelfs weerhield om op de sabbath het goede te doen, zoals iemand genezen. Dit Farizeese wetticisme kwamen we nog niet eens zolang geleden ook tegen in de kerken waaruit wij zijn ontstaan en het is er nog altijd. Het was een wet om de wet geworden, omdat het er nu eenmaal stond. Bij de buitenwereld leeft daarom nog altijd die gedachte: o, jullie mochten dat van jullie God toch niet, op zondag, voetballen? En we konden het nauwlijks uitleggen, het was een wet om de wet geworden. Jezus doorziet dat en doorziet ook de huichelarij die daarachter schuil gaat. Die er wel achter schuil móet gaan want niemand laat zijn schaap verdrinken en haalt dat schaap uit de put, ook op de sabbath. Jezus corrigeert zo de dagelijkse praktijk maar schaft de sabbath niet af! De rust van die ene dag is hem ook heilig, geloof dat maar. Zie in zijn correctie dus geen aanleiding om het hele sabbathsgebod te vergeten en alle noodzakelijke en gezamenlijke rust op te geven. Nee, de aanwijzingen van Exodus blijven uiterst belangrijk en actueel.

De aanwijzing van de sabbathsrust is ook niet maar een bijkomend aspect van het geloof in God, nee het is fundamenteel, net zo fundamenteel bijvoorbeeld als het gebod geen andere goden te dienen. Ja, want heersen in plaats van beheren is het dienen van andere goden, is afgoderij. In de wijze waarop wij mensen omgaan met de kwetsbaren, met de armen, de weduwen en de wezen, met de vreemdelingen en vluchtelingen, maar ook met de dieren, met de akkers, de landerijen en met alle bodemschatten, daarin wordt onze godsdienst waarachtig of ons geloof is één grote leugen.

Adem scheppen, rust nemen, ruimte laten voor de armen en voor de natuur. Op dit moment is de wereldsamenleving enigszins tot rust gebracht. Tot rust gedwongen, beter gezegd. Door de natuur zelf nota bene. We ontdekken weer dat andere waarden belangrijker zijn dan economische. Tuurlijk, het is razend moeilijk allemaal, voor heel veel mensen. En al die miljarden die nu plotseling beschikbaar zijn, zijn mooi, maar zullen heel veel leed niet weg kunnen nemen. En we zullen het ook niet allemaal zomaar anders kunnen gaan doen. Maar… willen we dan weer terug naar hoe het allemaal was? Naar de ratrace, de tredmolen waarin we maar door hollen om nog meer te hebben, om nog meer te beleven, om nog verder weg te kunnen, koste wat kost? Of willen we eindelijk grenzen aan de groei, om adem te kunnen scheppen, om tijd te hebben voor zorg voor elkaar. Grenzen aan de groei om de aarde te ontzien, de bossen, de zeeën en de lucht, want wat worden die geplunderd en vervuild.

De droom van God was en is een andere wereld. Die droom zal niet snel worden verwezenlijkt. Alle handen zullen ineen moeten worden geslagen. Maar het kan wel. Er kunnen stappen worden gezet. In onze tijd leren we weer wat dankbaarheid is, wat tevredenheid is. En het zien van heel veel leed maakt ons liefdevoller naar elkaar toe. En dat schept ineens ruimte om de dingen anders te gaan doen. Ja, wat bijna onmogelijk leek gebeurt gewoon, je ziet het ook om je heen. Een prachtig voorbeeld daarvan zag ik een tijdje terug in het journaal. Een cateraar in Alkmaar had helemaal geen werk meer. Dan kun je natuurlijk gaan meieren en zeuren over de ramp die zich voltrekt. Maar ze waren druk aan het werk met het bereiden van maaltijden. Voedsel van supermarkten in de omgeving. Voor mensen die alles kwijt waren. Waarom doen jullie dat, vroeg de verslaggever. Omdat ik er zo blij van wordt, zei de vrouw. Eindelijk had ze daar tijd voor. Ze maakte van de nood een deugd. Ze zaaide met tranen in de ogen, zou de dichter van Psalm 126 zeggen. Nee, ze wist niet hoe het zou worden allemaal. Er zal op een dag weer gewoon moeten worden gewerkt natuurlijk. Maar dit werk, dit goede werk, levert haar zeker heel veel op.

Ik moest ook even denken aan dat bericht over die Franse boer, Herrou genaamd, die op zijn boerderij vlakbij de Italiaanse grens talloze migranten uit Italië opving. Dat kon natuurlijk niet, wat hij deed was gewoon illegaal en hij moest voor de rechter verschijnen en uiteindelijk voor het Hof van Beroep in Lyon. Maar de rechter daar oordeelde dat zijn hulp aan migranten viel onder het principe van broederschap en kon daarom niet als een misdaad worden bestempeld. Kijk daar word ik nou blij van, van zulke mensen, van mensen als die boer en als die rechter, mensen die zich geen zorgen maken om zichzelf, maar die zich laten leiden door de kwetsbaarheid van hun medemensen. En als dat dan burgerlijke ongehoorzaamheid betekent, dan moet dat maar.

Tenslotte. De kwetsbaarheid van het leven wordt ons ineens heel erg duidelijk. Door corona. Iedereen beseft dat het jou ook zomaar kan overkomen, dat je ziek kunt worden en misschien wel naar de IC moet, ook al valt het hier in het noorden nog altijd wat mee. Laat die kwetsbaarheid mogen bepalen hoe we straks weer gaan bouwen. Laat er in elk geval tijd overblijven om adem te scheppen, liefst samen. Hoe dat precies moet worden geregeld kan ik u niet zeggen. Maar er zijn vast veel creatieve deskundigen die het wel weten. Maar laat het in Godsnaam gebeuren dat er rust en ruimte komt. Want alleen dan zal er aandacht blijven voor een kwetsbare aarde en al wat daarop en daarin leeft en woont en dus ook voor kwetsbare mensen.

Graag besluit ik met nog eens een klein gedichtje van Okke Jager, omdat het zo veelzeggend is:

Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens

Verraadt ons aller angst zich niet
in wie het leven weerloos liet?
De glasglans stemt de blazer mild.
De kaarsvlam vormt de hand tot schild.
De krokus wijst beton zijn grens.
Hoe kostbaar is een kwetsbaar mens.

zo moge het zijn.

kyriegebed:

Ga niet aan ons voorbij, goede God, nu heel deze wereld snakt naar adem, gevangen als zij is in angst om een ongrijpbaar en nog onbeheersbaar virus.

Ga niet voorbij, God, aan de mensen die eenzaam vechten tegen de pijn, tegen de aftakeling van hun lichaam, tegen de dood die zich opdringt.

Ga niet voorbij, God, aan de mensen die zich met al hun kennis maar ook met al hun liefde inzetten voor de meest kwetsbaren.

Ga niet voorbij, God, aan hen die dreigen te bezwijken onder grote schuldenlasten, aan hen ook die zonder werk en inkomen maar moeten zien hoe verder.

Ga niet voorbij, God, aan de massa’s die op de vlucht voor een orkaan of voor het vuur van grote branden na thuiskomst alles kwijt waren.

Ga niet voorbij, God, aan de mensen die hun eigen kamp in brand staken om te ontkomen aan de reddeloosheid, aan de uitzichtloosheid en aan de wanhoop van het nergens welkom zijn.

Ga niet voorbij, God, aan de dieren ook, ja aan heel uw schepping die zo toe is aan ruimte, aan rust, aan nieuwe adem, aan geloof, hoop en liefde.

Ontferm U, God, uit naam van Christus, onze broeder, amen.

29 november 2020

Voorganger: Ds. Dick van der Vaart

   
Lezing Marcus 13, 24-37   Lucas 1, 5-24

Gemeente van Christus,

In de Adventstijd zien we uit naar de geboorte van Jezus. Daarom hebben we ook het verhaal gelezen over de aankondiging van de geboorte van Johannes. Dit verhaal bereidt ons al voor op het verhaal over de aankondiging van de geboorte van Jezus. Maar waarom staat in de Adventstijd, al vanouds, dat wonderlijke hoofdstuk 13 uit het evangelie van Marcus op het leesrooster? Dat hoofdstuk waarin het gaat over de eindtijd en wat eraan vooraf zal gaan? Dat hoofdstuk staat op het leesrooster omdat het in de Adventstijd niet alleen gaat om de geboorte van Jezus. In de Adventstijd gaat het ook om het uitzien naar Gods komst in deze wereld. Het gaat om het uitzien naar de komst van het Koninkrijk van God.

Aan het begin van Marcus 13 lezen we dat Jezus met zijn leerlingen de tempel bezocht heeft. Bij het verlaten van de tempel kijkt één van zijn leerlingen nog eens om, stoot Jezus aan en roept uit: “Meester, kijk toch eens, wat een stenen, wat een gebouw! “En dan antwoordt Jezus: Die grote gebouwen die je nu ziet -wees er maar zeker van dat geen enkele steen op de andere zal blijven. Alles zal worden afgebroken. “

Dan lopen Jezus en zijn leerlingen naar de Olijfberg. Deze berg ligt tegenover de tempelberg waarop de tempel staat en is ook hoger dan de tempelberg. Zittend op die Olijfberg, met het zicht op de tempel, vraagt Petrus aan Jezus: “Wanneer zal de tempel afgebroken worden? Waaraan kunnen we zien dat het zover zal zijn? “En dan antwoordt Jezus: “Er zullen oorlogen zijn en hongersnoden en aardbevingen. Jullie zullen vervolgd worden en voor het gerecht gesleept worden. Broers zullen zich keren tegen broers, Vaders tegen hun kinderen en kinderen tegen hun vaders. Jullie zullen worden gehaat. Jullie zullen moeten vluchten. “

Gemeente, deze woorden van Jezus zijn in de kerk vaak niet goed begrepen. Men heeft ze los gemaakt van de concrete situatie waarin Jezus ze gesproken heeft. Men heeft ze los gemaakt van de concrete situatie waarin Marcus zijn evangelie geschreven heeft. Met zijn woorden heeft Jezus geen voorspelling willen geven van wat er allemaal zal gebeuren aan het einde van de tijden. Jezus’ woorden zijn geen script van een rampenfilm die in de geschiedenis zal worden afgespeeld.

Om Jezus woorden te kunnen begrijpen moeten we de situatie kennen waarin Jezus ze uitsprak. En ook moeten we weten wat wordt bedoeld met “apocalyptisch denken.”

Hoe was de situatie waarin Jezus deze woorden uitsprak? Het land Israël lag al eeuwenlang ingeklemd door machtige rijken het Babylonische rijk, het Perzische rijk, het Assyrische rijk en aan de andere kant het machtige Egyptische Rijk. Telkens weer wordt het land bezet door machtige overheersers. Telkens weer wordt het volk moeilijk gemaakt om hun God te dienen. Telkens weer worden ze vervolgd en onderdrukt.

In de tijd van Jezus werd het volk overheerst en vervolgd en onderdrukt door de Romeinen. En volk dat onderdrukt wordt komt in verzet. Dat verzet wordt door de overheerser de kop ingedrukt. Maar daarmee is het niet weg. De onderdrukker kan de deksel lang op de pan van het verzet houden maar op een gegeven ogenblik wordt de druk te groot en knalt het deksel van de pan. In onze tijd is dit gebeurd in Wit- Rusland.

Jezus en zijn leerlingen leven in een tijd waarin de druk van de Romeinse bezetter steeds groter wordt. Tegelijkertijd groeit het verzet van het volk. Het kan niet anders of er zal een explosie plaatsvinden. Een opstand. Jezus voelt dit aan. Hij voorziet wat er zal gebeuren. Maar het is niet zo dat hij dit in een glazen bol ziet. Nee, zoals je in Wit Rusland kon aanvoelen dat er een opstand zou moeten komen omdat een volk zich misschien wel voor lange tijd maar niet voor altijd laat onderdrukken, zo voelt ook Jezus aan dat het wel tot een opstand zal moeten komen. Tegelijkertijd weet Jezus dat het gevolg zal zijn dat de keizer van Rome een leger zal sturen dat de tempel zal verwoesten en de stad met de grond gelijk zal maken.

Om hoofdstuk 13 van het evangelie van Marcus te kunnen begrijpen moeten we weten wat “apocalyptisch denken “inhoudt. Wij kennen het woord “apocalyptisch “van rampenfilms waarin de planeet aarde door buitenaardse wezens wordt aangevallen en verwoest of door rampenfilms over kernwapenoorlogen of grote overstromingen. Het woord “apocalyps “wordt wel vertaald als openbaring. Het laatste bijbelboek “de openbaring van Johannes “wordt ook de “Apocalyps van Johannes “genoemd. En het lijkt er ook in dat boek op alsof er wordt voorspeld wat er zal gebeuren aan het einde van de tijden. Ik kan er nu omwille van de tijd niet op in gaan maar ik meen dat het niet juist is om dat boek op deze manier te lezen. Er worden geen voorspellingen gedaan over het hoe zal gaan aan het einde van de tijden. Er wordt wel een belofte gedaan dat het goed zal komen aan het einde van de tijden.

Wat is nu “apocalyptisch denken “?  Wanneer een volk wordt onderdrukt en het lijden ondraaglijk groot is, dan kan men zich een bevrijding uit die verschrikking alleen nog maar voorstellen als een ondergang van de wereld. De wereld is zo door en door corrupt dat niets ervan het waard is om bewaard te blijven. Eerst moet alles vernietigd worden en pas daarna kan er iets nieuws ontstaan: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. “Een bevrijdend uitzicht voor een volk dat ondraaglijk leidt.

Het is echter de vraag of wij dit apocalyptische denken zo over moeten nemen. Is het werkelijk zo dat er niets goeds in deze wereld is? Is het niet veel meer zo dat er in deze wereld heel veel is waarmee we een nieuw begin kunnen maken? En waarom zouden we ons inspannen voor een betere wereld als deze wereld in een grote wereldbrand ten onder zou moeten gaan?

Gelukkig zijn er heel veel mensen in deze wereld die zich inspannen voor een betere wereld. Steeds meer mensen strijden tegen klimaatopwarming. Steeds meer mensen verzetten zich tegen de kaalslag van de regenwouden. Steeds meer mensen verzetten zich tegen de vervuiling van grond, lucht en water. Steeds meer mensen geloven dat het zin heeft om over te stappen op zonne – energie en wind- en water energie. Er zijn heel veel mensen die lid zijn van Amnesty International en het Rode Kruis en Green Peace. Allemaal zetten ze zich in voor vrede en recht en heelheid van de schepping. In de kerk zeggen we: allemaal zetten ze zich in voor het koninkrijk van God, voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

In plaats van het apocalyptische denken waarin de wereld moet ondergaan in een grote wereldbrand voordat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde aanbreken, kunnen we ons de loop van de geschiedenis ook anders voorstellen. Ik heb dat geleerd van mijn leermeester Okke Jager. Hij stelde het beeld voor van water dat op vuur staat. Langzamerhand wordt het water warmer en warmer, dan wordt het heet en dan is er opeens een omslagpunt, het water begint de borrelen en te bruisen, het water raakt aan de kook. Aan de ene kant is het kokende water gewoon water. Maar aan de andere kant is het van kwaliteit veranderd. Hert is kokend water geworden. Zo zou het met onze wereld ook kunnen gaan. Langzaam heel langzaam zou de wereld beetje bij beetje rechtvaardiger en vreedzamer kunnen worden. Langzamerhand zou de wereld schoner kunnen worden. Langzamerhand zouden we armoede en ziekte uit kunnen bannen. Op een gegeven ogenblik zou de wereld dan zo vreedzaam en rechtvaardig en schoon kunnen zijn dat er omslagpunt bereikt wordt. Het water begint te koken. Het Koninkrijk van God breekt aan. Het nieuwe Jeruzalem daalt neer uit de hemel. God Zelf komt onder ons wonen. En er zal geen dood meer zijn, nog rouw nog geklaag…want de eerste dingen zijn voorbij gegaan…

Wat heeft dit alles nu met Advent te maken?

In Marcus 13: 2, 4 lezen we dat Jezus zegt: “Maar in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. “  

Een prachtig beeld! Een apocalyptisch beeld dat we niet letterlijk hoeven nemen. Maar een beeld dat zo mooi is dat het zonde zou zijn om ons er niet door te laten bemoedigen.

Er wordt gesproken over een Mensenzoon die komt op de wolken, bekleed met grote macht en luister. Over deze Mensenzoon wordt gesproken in Daniël 7. Daniël ziet in een visioen vier machtige monsters oprijzen uit het water van de zee: 1. Een leeuw met adelaarsvleugels 2. Een beer 3. Een panter met vleugels 4. Een angstwekkend dier met horens en ijzeren tanden. Deze dieren symboliseren vier wereldrijken die Israël met geweld hebben onderdrukt. En dan komt er iemand op de wolken van de hemel die er uitzag als een mens. Dit is de Mensenzoon. En dan ontneemt God de vier monsters hun macht en geeft deze in handen van de Mensenzoon. We lezen:

Aan de Mensenzoon werden macht, eer en koningschap verleend en alle volken en naties , welke taal zij ook spraken, dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen. “

In deze Mensenzoon heeft Jezus Zichzelf herkend. In dit beeld hebben de evangelisten Jezus herkend. En de beelden zijn indrukwekkend. De komst van de Mensenzoon wordt beschreven als een kosmische gebeurtenis: de zon zal verduisterd worden, de maan zal geen licht meer geven de sterren zullen uit de hemel vallen, hemelse machten zullen wankelen. De Mensenzoon zal komen op de wolken bekleed met grote macht en luister.

We moeten ons realiseren dat deze kosmische gebeurtenis plaatsvond in een stal in Bethlehem. We zien daar geen zon die verduisterd wordt, geen sterren die uit de hemel vallen. We zien daar de geboorte van een kwetsbaar kind in armoedige omstandigheden. Een kwetsbaar kind wiens leven door de machtige koning Herodes bedreigt wordt. Hoe kan deze geboorte van kosmische betekenis zijn?

Dat kan omdat uit dit kind een mens groeide die ons het mens-zijn heeft voorgeleefd zoals God dat bij de schepping voor ogen had: Liefdevol omgaan met kinderen, respectvol omgaan met vrouwen, zorgen voor de vreemdeling, de weduwe en de wees, wie honger heeft voeden, wie dorst heeft water geven, wie naakt is kleden. Aan de koningen van deze wereld liet hij zien dat een koning er niet is om te heersen maar om te dienen. En het gebruik van geweld wees Hij af.

Deze levenswijze zal blijken van kosmische betekenis te zijn. Deze levenswijze is machtiger dan welke wereldmacht ook. Dit is de belofte van Advent:

Aan de Mensenzoon zal macht en eer en koningschap worden verleend. Alle volken en naties zullen deze Vredekoning dienen. Zijn liefdevolle en rechtvaardige heerschappij zal een eeuwige heerschappij zijn waar geen einde aan zal komen.

Amen.

 

 

 

 

 

 

 

3 mei 2020 online dienst

Lezing: Johannes 15
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Ieder jaar kiest het Nationaal Comité dat de herdenkingen en vieringen op 4 en 5 mei organiseert een thema dat de gebeurtenissen in het verleden en de situatie in het heden bij elkaar brengt. Dit jaar is het thema :  “Geef vrijheid door.”

Ieder jaar wordt een bekend iemand gevraagd om een inleiding te schrijven over dit thema. Dit jaar was dat Prinses Mabel.
Boven haar inleiding schrijft ze: “Verhalen om nooit te vergeten.” En ze begint haar eigen verhaal met een paar regels uit een gedicht van Leo Vroman:
“Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.”

Prinses Mabel heeft veel meegemaakt in haar leven.  Toen ze nog maar 9 jaar oud was, stierf haar vader. Een aantal jaren geleden raakte haar man prins Friso bij het skieën bedolven onder een laag sneeuw, raakte in coma en stierf een jaar later.
In 2016 werd haar beste vriendin  Jo Cox, die lid was van het Engelse parlement door een extremist vermoord.
Hoewel deze gebeurtenissen haar diep hebben geraakt is ze nooit bij de pakken gaan neerzitten maar heeft ze zich altijd ingezet en is ze zich blijven inzetten voor sociale gerechtigheid.
Ze was o.a. voorzitter van The Elders, een groep wereldleiders die zich inzetten voor rechtvaardigheid (Nelson Mandela hoorde tot deze groep) en zet zich nu vooral in voor kind bruidjes: meisjes die op veel te jonge leeftijd worden uitgehuwelijkt.

Prinses Mable vertelt in haar inleiding op het jaarthema van 4 en 5 mei dat haar interesse voor sociale rechtvaardigheid gewekt werd door haar vader. Voor zijn werk reisde hij regelmatig naar Zuid Afrika. En wanneer hij dan thuiskwam vertelde hij verhalen over de situatie daar: de apartheid, de armoede , de afwezigheid van goed onderwijs.
Prinses Mabel realiseerde zich toen als kind al dat niet alle kinderen het zo goed hadden als zij. Dat het niet vanzelfsprekend was dat je te eten had, naar school kon gaan of naar de dokter, als dat nodig was.

Haar interesse voor sociale gerechtigheid werd verdiept toen ze tijdens haar studie politicologie vergaderingen bijwoonde van de Verenigde Naties in New York. Dat was in 1993 toen de oorlog in Joegoslavië woedde. Bevolkingsgroepen die lang vreedzaam naast elkaar hadden geleefd gingen elkaar te lijf omdat ze tot een andere etnische groep behoorden.
“Ik was toen nog zo naïef om te denken dat de VN wel een einde aan het conflict zou maken maar ontdekte dat ook in vergaderingen van de VN politieke belangen en verschillen van inzichten een rol spelen.”
Dat bracht haar tot het inzicht dat het respecteren van de mensenrechten van onderaf moet beginnen. Gewone burgers moeten zich  in het dagelijks leven bewust zijn van het belang van de mensenrechten en er voor opkomen. Alleen dan zullen de mensenrechten ook in de grote vergaderingen zoals die van de VN van doorslaggevend belang worden.

In 2016 werd prinses Mables vriendin Jo Cox vermoord. Dat was een paar dagen voor het Brexit referendum. Ze was moeder van twee jonge kinderen en net een jaar parlementslid. Het was een politieke moord want Jo Cox zette zich in voor verbondenheid tussen de verschillende bevolkingsgroepen in haar kiesdistrict . Ze streed tegen discriminatie, onrecht en haat. “Er is zoveel meer dat ons verbindt dan dat ons scheidt,” zei ze in haar verkiezingsspeech.

Familieleden en vrienden waren vastbesloten om deze politieke moord niet te laten leiden tot nog meer haat en geweld want dat was precies wat de moordenaar met zijn daad beoogde. Daarom mobiliseerden zij, in de geest van Jo Cox, liefde en empathie. Ze organiseerden aktiviteiten die erop gericht waren de verschillende gemeenschappen samen te brengen. Theedrinken met eenzame buurtbewoners. Het met elkaar in gesprek brengen van voor -en tegenstanders van de Brexit.
Wat deze verhalen ons vertellen is dat vrede en vrijheid, democratie en mensenrechten niet vanzelfsprekend zijn. Het kan zomaar anders worden ook in landen met een oude democratische traditie als het Verenigd Koninkrijk .
En geldt ook voor ons land. Denk maar aan de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en heel recent de moord op de advocaat Derk Wiersum.

In veel landen verhardt het politieke en maatschappelijke klimaat. Verschillende bevolkingsgroepen worden tegen elkaar opgezet.

Vijfenzeventig jaar na de bevrijding lijkt onze vrijheid, onze democratie, onze vrije pers en onze rechtstaat zo normaal. Maar de genoemde voorbeelden laten zien dat zij dagelijks onderhoud nodig hebben.

Prinses Mabel eindigt haar inleiding met te zeggen dat het in stand houden van onze vrijheid vergt dat we oog hebben voor onze medemens ongeacht achtergrond of geaardheid. We moeten ons uitspreken tegen haat en intolerantie. Want hoe kun je gelukkig zijn als jouw geluk ten koste gaat van dat van anderen?

“Maar, zegt prinses Mabel, waar ik het meest van overtuigd ben, is dat vrijheid niet gebouwd wordt op grote mooie woorden maar op kleine concrete daden. Daden in ons eigen huis in onze eigen levens. Die daden vormen de basis voor nieuwe verhalen. Verhalen die verbinden.”
Tot zover Prinses Mabel.

Ik heb prinses Mabel uitgebreid aan het woord gelaten omdat zij de opdracht van Jezus, zoals wij die gelezen hebben in Johannes 15 , de opdracht om elkaar lief te hebben, prachtig verwoord in de actualiteit.

“ Ik heb jullie liefgehad,“ zegt Jezus in zijn afscheidsrede. “Ik heb jullie liefgehad zoals de Vader Mij heeft liefgehad. Blijf in Mijn liefde.“

Jezus spreekt hier als koning van het Koninkrijk van God. Hij heeft na zijn doop, de verzoekingen van de duivel in de woestijn weerstaan: de verzoeking zijn koningschap te misbruiken door zelfverrijking, machtsmisbruik en zelfverheerlijking. Daarmee werd duidelijk dat hij werkelijk geschikt was om koning te zijn van het Koninkrijk van God. Hij was niet gekomen om te heersen maar om zijn volk te dienen in het bijzonder de vreemdeling, de weduwe en de wees.

Wat zegt nu deze koning in zijn afscheidsrede? “Ik noem jullie geen slaven meer, Ik noem jullie vrienden.” Jezus wil niet als koning heersen maar op vriendschappelijke voet met Zijn leerlingen omgaan. Hij democratiseert zijn koningschap. Hij is een democratische koning. En zijn leerlingen zijn burgers van het Koninkrijk van God. Tegen de burgers van het Koninkrijk van God, tegen ons, zegt Jezus: “Heb elkaar lief.”

Deze liefde is niet alleen de liefde van hart tot hart, de liefde op het persoonlijke vlak. Deze liefde geldt ook op het sociale en het politieke vlak. Op dat vlak is liefde: vrijheid, gelijkheid, broeder- en zusterschap. Amen.

 

31 mei 2020 Pinksterpreek

Schriftlezing:
Genesis 8, vers 1 t/m 14

Handelingen 2, vers 1 t/m 13

Voorganger:

Ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Mijn oudste dochter Shi is al een paar jaar het huis uit. Maar omdat haar universiteit gesloten is, woont al weer zes weken bij ons. Heel gezellig !

Vrijdagmorgen bij het ontbijt sprak ik met haar over de afschuwelijke moord op George Floyd, de zwarte man in Minneapolis in Amerika, die gearresteerd werd door vier witte politieagenten en door hen vermoord werd. Eén van hen zette zijn laars op de nek van George Floyd die daardoor geen adem meer kreeg. En hoewel hij dit verschillende keren aangaf nam de agent zijn laars niet weg. Zelfs niet toen het al te laat was en George al gestorven was.
De afschuwelijke beelden van deze moord bleven bij mij mijn dochter op haar netvlies staan. Ze vroeg aan me of ik deze moord zondag zou noemen in mijn preek.

Ik antwoordde haar dat het zondag pinksteren zou zijn en ik nog niet wist of ik deze gebeurtenis hiermee zou kunnen verbinden. Toen antwoordde ze : “ In het pinksterverhaal kunnen mensen uit verschillende landen en culturen elkaar verstaan omdat ze de taal van de liefde spreken. In Amerika kan het racisme alleen verdwijnen wanneer men de taal van de liefde leert. “

Deze woorden van mijn dochter ontroerden me. Ze gaat al  lang niet meer naar de kerk en ik vroeg me wel eens af of er iets van haar christelijke opvoeding zou zijn blijven hangen. En nu  vatte ze in een paar zinnen de essentie van het pinksterfeest samen.

Toen ik later op de dag er voor zitten om mijn preek te schrijven realiseerde ik mij dat de moord op George Floyd heel goed in verband te brengen is met het pinksterfeest.

Straks zingen we het pinksterlied lied 691. De tekst daarvan luidt:

De Geest van God waait als een wind

op vleugels van de vrede,

als adem die ons leven doet

deelt ons een onrust mede

die soms als storm durft op te staan,

geweld en kwaad durft tegen gaan

een koele bries die zuivert.

In dit vers horen we de verschillende aspecten van het werk van de Heilige Geest. De eerste drie regels gaan over de schepping:

 “ De Geest van God waait als een wind op vleugels van de vrede “ is een verwijzing naar Genesis 1 waar de Heilige Geest als een vogel over de wateren van de oervloed zweeft. “De tweede zin “als adem die ons leven geeft “ verwijst naar het tweede scheppingsverhaal
waar God de mens die Hij van klei geboetseerd had  de levensadem inblaast. Die levensadem is de Ruach, de Heilige Geest.

 De vier agenten die George Floyd doodden sneden zijn levensadem af.

In het lied horen we ook over de Geest van God die soms als een storm durft op te staan. Dat is de storm van verontwaardiging die opstak na de  moord op George Floyd.

In het verhaal over Noach lezen we over de laatste zin van lied 691. We lezen over “de koele bries die zuivert. “

In het scheppingsverhaal in Genesis 1 lezen we dat er voor de schepping slechts één grote watermassa was. De aarde was omgeven door water. Dan scheidt God de water dat boven de aarde was van het  water dat onder de aarde was. God maakt ruimte voor de aarde. God maakt levensruimte. God maakt ádemruimte.

Hij heeft een  visioen voor ogen. Hij ziet de aarde voor zich als een paradijs vol met prachtige bloemen en bomen en dieren. Een lusthof. Die lusthof mag de woonplaats zijn van mensen. Mensen die daar wonen in harmonie met de natuur en de dieren. Mensen die leven in liefde met elkaar. Een prachtig visioen.

Maar dan lezen we in Genesis 6 dat God naar de aarde kijkt en díep teleurgesteld is. De mensen zouden in grote harmonie en vreugde op aarde kunnen leven maar ze zijn vervuld van haat. Ze vernielen de natuur, doden mensen en dieren. God ziet geen hemel op aarde maar een hel op aarde.

Hij gaat dan bij zichzelf te rade en zegt: “Dit is geen leven. Zo heb Ik het niet bedoeld. Ik moet helemaal opnieuw beginnen. Dan laat Hij het veertig dagen en veertig nachten regenen. Er valt zoveel water dat de hele aarde weer onder water komt te staan. God maakt zijn scheppingswerk ( dat immers bestond in binnen het water  ruimte maken voor de aarde ) weer ongedaan. Alle leven op aarde gaat ten onder. Alleen van alle mensen en dieren overleeft er één paar in de ark, zodat God met hen een nieuw begin kan maken.

Vaak wordt gezegd: “Wat wreed ! Hoe kan een liefdevolle God zoiets doen ?! “ Maar wie zo reageert vergeet dat het een verháál is. Een verhaal van wel drieduizend jaar oud. Een verhaal echter dat heel mooi aan het licht brengt hoe het ook vandaag de dag met de aarde en de mensheid gesteld is.

Zoals God in het verhaal op aarde alleen maar oorlog, haat en nijd zag ( een beetje overdreven natuurlijk want Noach en zijn vrouw en kinderen hielden veel van elkaar ) zo zien wij voor het journaal ook alleen maar oorlog, haat en nijd. En ook dat klopt niet : natuurlijk is er heel veel ellende op aarde maar er is ook heel veel liefde en vriendschap. En er zijn heel veel mensen die zich zorgzaam voor hun medemens inzetten, kijk maar naar de artsen en de verpleegkundigen en de verzorgenden op de Corona afdelingen.

Zoals God met Noach en zijn vrouw een nieuw begin kon maken om zijn droom van een aarde als een paradijs waar te maken zo kan God met de vele, vele mensen van goede wil die in onze tijd leven, een nieuw begin maken om de droom van het Koninkrijk van God, dat wereldwijde rijk van vrede en recht, waar te maken.

Hoe doet God dat ? Op dezelfde wijze als Hij dat doet in het verhaal over Noach. Nadat de ark 150 dagen over het water gedobberd had lezen we in Genesis 8:1:

“ Toen dacht God weer aan Noach en aan alle wilde dieren en het vee bij hem in de ark. Op zijn bevel begon er een wind over de aarde te waaien, waardoor het water afnam. “

Wat zien we hier ? Het water waarop de ark dreef was het chaoswater van oorlog, haat en nijd. Op Gods bevel begon er een wind over de aarde te waaien waardoor het chaoswater afnam.

Hier wordt duidelijk wat het werk van de Heilige Geest is. Hier wordt duidelijk waarover het op het Pinksterfeest gaat. De wind van de Heilige Geest blaast het chaoswater van oorlog haat en nijd weg. Hier zien we “de koele bries die zuivert “ uit lied 691.

De aarde komt tevoorschijn. Het paradijs komt weer in zicht.

Om te controleren of het chaoswater al zover gezakt is dat er weer leven op aarde mogelijk is neemt Noach een duif, beeld van de Heilige Geest en laat deze uitvliegen. De eerste keer dat Noach dat doet vliegt de duif vliegt nog over de wateren zoals zij dat voor de schepping nog deed. Maar de tweede keer keert  de duif terug met een olijtakje in haar bek: een teken van nieuw leven, een teken  van vrede. Noach weet dat de aarde opnieuw geschapen is en vrede in zicht is.

Wanneer de leerlingen van Jezus in Jeruzalem in een boven vertrek bijeen zijn trekt er opeens een windvlaag door het huis. Het is  de koele bries uit lied 691.Het is de wind die over de wateren van de oervloed waaide. Het is de windvlaag die het chaoswater van de zondvloed wegblies. Het is de wind die oorlog, haat en nijd wegblaast. Het is de wind die het racisme in Amerika zal wegblazen. Het is de Geest van God die mensen vervuld en hen tot vrédestichters maakt. Het is de adem die George Floyd uit de dood doet opstaan.

Amen.

 

                                

 

4 oktober 2020

Voorganger ds. Dick van der Vaart

Lezing: Deuteronomium 30: 11-20

Gemeente van Christus,

Vorige week zondag vierden de Joden Jom Kipur, Grote verzoendag. Daarmee wordt een periode van inkeer en troost afgesloten die begon op 10 augustus Rosjhasjana, het Joodse nieuwjaar.

Tijdens het jaar lezen de Joden de boeken van Mozes, de eerste vijf boeken van de bijbel. Daarna beginnen ze op nieuwjaarsdag weer opnieuw bij Genesis 1.

De lezing van vanmorgen uit Deuteronomium is één van de laatste lezingen in het Joodse leesrooster. Het volk is veertig jaar door de woestijn gereisd en staat op het punt het beloofde binnen te gaan. Voor ze het land binnentrekken houdt Mozes ze dan nog één keer de leefregels voor het beloofde land voor. De leefregels die hen een leven in vrijheid kan schenken. De leefregels die kunnen voorkomen dat het beloofde land in een Tweede Egypte veranderd. De leefregels die kunnen voorkomen dat de Israëlieten in slavenhouders veranderen.

Mozes houdt hen voor: “De geboden die ik u vandaag heb gegeven zijn niet te zwaar voor u en liggen niet buiten uw bereik. Ze liggen niet in de hemel dus u hoeft niet te zeggen: “Wie stijgt op naar de hemel om ze daar te halen en ze ons bekend te maken, zodat wij ernaar kunnen handelen? Ook zijn ze niet aan de overkant van de zee, dus u hoeft niet te zeggen: “Wie steekt de zee voor ons over om ze daar te halen? “Nee, die geboden zijn heel dichtbij, u kunt ze in u opnemen en ze u eigen maken, u kunt ze volbrengen. “

U hoort het. De Joodse mensvisie is veel optimistischer dan de Protestantse. De Joden menen dat in de mens een neiging ten goede is en een neiging ten kwade. Heel realistisch zien de joden onder ogen dat er in de mens een neiging ten kwade is. Maar ze zien vooral ook de neiging ten goede. Met een beetje goede wil kan de mens goed doen. En doe je toch kwaad dan kun je je zonden belijden, berouw tonen, vergeving ontvangen en omkeren op de verkeerde weg die je gegaan bent. Wij Protestanten hebben dikwijls een veel pessimistischer mensbeeld. In de Heidelbergse Catechismus staat dat we geneigd zijn tot het kwade en onbekwaam tot enig goed. Tenminste dat denken we dat dit er staat. Het staat er ook wel maar lezen we daar een punt terwijl er een komma staat. Achter de komma staat: tenzij we worden geboren uit de Heilige Geest. Dat verandert natuurlijk alles. Wat een pessimistisch mensbeeld leek te zijn is in feite een heel optimistisch mensbeeld. Wanneer we geboren worden uit de Heilige Geest kunnen we de vruchten van de Geest voortbrengen: liefde, zachtmoedigheid, vrede, vriendelijkheid noem maar op.

Mozes gaf het volk nog één keer de leefregels voor het leven in het beloofde land. De kerk heeft hier lange tijd niet veel van begrepen. Dat komt omdat Jezus nogal eens kritiek had op de weinig flexibele wijze waarop de Farizeeën met deze leefregels omgingen. Hun bedoelingen waren goed, ze wilden het volk bij de God van Israël houden op het moment dat zij door de Romeinse bezetting hun geloof dreigden te verliezen. Ze probeerden de wet zo goed mogelijk na te leven. Maar ze probeerden dit zo goed dat de wet doel in zich werd en ze uit het oog verloren dat de leefregels er voor de mens waren i.p.v dat de mens er voor de leefregels zou zijn.

Jezus had geen kritiek op de leefregels maar op een verkeerde omgang ermee. In de kerk is men gaan denken dat de wijze waarop de Farizeeën met de wet omgingen kenmerkend was voor het Joodse geloof. Dit terwijl Jezus expliciet gezegd heeft dat er wat Hem betreft geen jota of tittel van de wet, geen punt of komma, afgeschaft hoefde te worden.

Christenen denken ook vaak dat de Joden zich aan veel meer regels moesten houden dan zij zelf. Maar ze vergeten daarbij dat de Thora en de uitwerking ervan in principe heel het leven in het beloofd land regelen. Er was geen onderscheid tussen religieuze regels en niet – religieuze regels. Regels met het oog op de volksgezondheid b.v. reinigingswetten en de spijwetten stonden in een religieus kader. Vertaald naar onze tijd zou dat betekenen dat wij op zondagmorgen de schijf van vijf als religieuze spijswet zouden aanbevelen. En ook onze dagelijkse douche als een goddelijk gebod zouden zien. En bovendien elkaar de verkeersregels zouden voorhouden. Zo krijg je natuurlijk een enorme hoeveelheid regels. Maar feit is dat wij ons aan al die regels houden en de totaliteit van die regels niet kleiner is dan de totaliteit van de regels die we vinden in de Thora en in de latere Joodse geschriften de Misnja en de Talmoed.

Het is dus een groot misverstand dat Joden zich aan veel meer regels moeten houden dan christenen en dat het kenmerkend zou zijn voor de Joodse godsdienst dat de leefregels doel in zich zijn.

De leefregels van de Thora willen een voor het volk vrij leven in het beloofde land mogelijk maken. Ze willen voorkomen dat het in een tweede Egypte veranderd én ze regelen veel zaken die wij in onze burgerlijke wetboeken hebben staan. En onze wetboeken zijn heel dik!

Natuurlijk zijn er in het Jodendom regels waarvan wij vreemd opkijken. Zo mogen joden op de Sabbat geen licht aansteken. Want op Sabbat mag je niet werken. En het indrukken van het lichtknopje wordt als werken gezien. Zitten ze dan in het donker op sabbat? Nee want ze mogen hun niet-joodse buren vragen om het licht voor hen aan te doen. De niet-joodse buurman mag immers wel werken op sabbat. Is dat hypocriet? Nee.

Wij zien in onze samenleving hoe de zondagsrust in rap tempo aan het verdwijnen is. Er is steeds minder verschil tussen de zondag en de andere dagen van de week. Het gevolg is een verlies van rust. Mensen gaan gejaagd door het leven.

Door het sabbatsgebod serieus te nemen voorkomen de joden dat ze een gejaagd leven gaan leiden. Door het sabbatsgebod niet bloedserieus te nemen maar de buurman te vragen het licht voor hen aan te steken, blijft het leven leefbaar.

Joden nemen praktische regels heel serieus. Ze zijn gericht op de praktijk op het handelen. En handelen is altijd concreet. Wij christenen zijn minder gericht op concrete regels en op concreet handelen. Wij zeggen het gaat niet om de regels van de wet maar om de gezindheid van de wet. De samenvatting van de wet is liefde. Heb God lief boven alles en de naaste als jezelf. Wanneer je dat weet hoef je niet meer na te denken over concrete leefregels. We weten in de kerk wel dat gastvrijheid een belangrijke leefregel is in de bijbel maar we discussiëren niet over de vraag hoe we die gastvrijheid dan daadwerkelijk in de praktijk kunnen brengen b.v. of we kinderen uit Griekenland op zouden kunnen vangen in Nederland. Van de Joden kunnen we leren minder te denken in algemene termen als liefde en gastvrijheid, vriendelijkheid en ons meer te focussen op hoe we deze in de praktijk zouden kunnen brengen. Maar zonder daarbij meteen heel moralistisch met het vingertje naar anderen te gaan wijzen of zelf schuldgevoelens te krijgen over onze tekortkomingen.

De leefregels van God gaan ergens over. Ze gaan over het leven in het beloofde land. Ze gaan over het leven in het Koninkrijk van God. Ze gaan over de toekomst van onze aarde. Mozes roept het volk Israël toe:

“Besef goed vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed, tussen leven en dood. Wanneer u zich houdt aan de geboden van de Heer, uw God, zoals ik ze u heden gegeven heb door Hem lief te hebben, door de weg te volgen die hij wijst en Zijn geboden, wetten en regels daadwerkelijk in acht te nemen dan zult u in leven blijven en in aantal toenemen en dan zal de Heer uw God u zegenen in het land dat u in bezit zult nemen.“

Er staat iets op het spel het leven in het beloofde land, het leven in het Koninkrijk van God d.w.z. dat wereldwijde rijk van vrede en recht en welvaart voor iedereen. Er staat iets op het spel: de toekomst van de aarde en onze kinderen. Eén van de geboden van de Thora, het gebod dat Adam en Eva al van God meekregen luidt: “Bewerk en bewaar de aarde. “Het bewerken hebben we gedaan. In deze tijd komt het op bewaren aan. De kerk moet zich sterk gaan maken voor het bewaren van Gods schepping, onze planeet, het leven op aarde.

Mozes roept ons ertoe op:

“Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen op. U staat voor een keuze tussen leven en dood, tussen zegen en vloek. Kies voor het leven, voor uw eigen toekomst en voor die van uw kinderen dan zult u lang blijven wonen in het land dat Hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede beloofd heeft: het koninkrijk van God hier op deze prachtige aarde.

Amen,

 

Ga naar de bovenkant