Preek van ds. Hetty Boersma op zondag 21 juni 2020, Oosterkerk Hoogeveen

 Lezingen:          

Jeremia 20, 7-11a en Matteus 10, 16-22

 

Gemeente van Jezus Christus,
De Bijbel is een spiegel, zo heeft de Deense filosoof en theoloog Kierkegaard eens gezegd. Je kunt die spiegel onderzoeken en bestuderen. En daar is ook alle reden toe, want er zijn tal van vragen te beantwoorden. “Hoe oud is de spiegel?” bijvoorbeeld. En: “wie heeft hem gemaakt?” “Van welk materiaal is spiegel?” “Is hij kunstzinnig of meer functioneel?” “Past de spiegel qua grootte en vormgeving in ons interieur of is ie te ouderwets of lelijk?” Hele studies kun je aan deze vragen wijden, boekenkasten kunnen we erover vol schrijven. En dat gebeurt ook. En zeker niet onverdienstelijk. Er zijn veel bijbelwetenschappers. Zo heb ik over Jeremia en Matteus – de boeken waaruit we zojuist hebben gehoord – mooie werken op het bureau liggen: taal, historische achtergrond, schrijver, doelgroep. Wat valt er veel over te zeggen…!

Maar Kierkegaard zegt: door al dat onderzoek aan de spiegel kan het je gebeuren dat je vergeet in de spiegel te kijken. Door al die kennis over de Bijbel kan het zijn dat je er niet toe komt om jezelf weerspiegeld te zien in de woorden van God. Je ziet niet hoe God je via de Bijbel aankijkt, hoe hij je bemint. Je ziet jezelf niet terug als zijn kind.

Maar misschien willen we dat wel niet. Misschien willen we liever de bijbel in onze hand houden. Het zou net zo goed een ander boek kunnen zijn, een voorwerp, een onderzoeksobject. Wij kijken ernaar, maar we laten het boek niet terugkijken. En zo blijven we onaangedaan, onveranderd. We houden het zelfbeeld dat we altijd hebben gehad. God, geloof, de Bijbel zijn boeiend en interessant maar dan wel op onze tijd en onder onze voorwaarden.

En toch denk ik dat de meesten van ons op dit uur verlangen naar meer. Toch denk ik dat de meesten van ons zelfs wéten van een meer, weten van een God, wiens liefde zo overvloedig is, zo onstuitbaar, ja zelfs zo onontkoombaar, dat het je soms te veel kan worden. Je hebt soms zelfs helemaal geen zin in deze God. En toch kun je geen nee tegen hem zeggen.

Nu: over die God spreekt Jeremia in onze lezing. De profeet behandelt met ons dus geen gedachte of idee. Hij heeft geen mening over God. Met een opinie of levensovertuiging hebben zijn woorden zelfs niets te maken. Want Jeremia is bij de kladden gegrepen. De Heer heeft hem als een minnaar verleid. En hij, de stoere en sterke profeet, is voor die goddelijke verleiding bezweken. Te sterk is deze God voor hem. God heeft Jeremia in zijn greep.

De passie spat van Jeremia’s woorden af. Misschien zijn ze wel te hartstochtelijk voor ons. Misschien vinden we Jeremia ook wel wat al te onderdanig. In Gods greep zijn…tsja…is dat wat we willen? Misschien zien we onszelf liever als een gelijkwaardige partner van God, met een eigen wil en eigen keuzes. We staan toch op onze eigen benen? Ook als het om geloven gaat?

Maar is dat ook zo? Is dat echt zo? Jeremia houdt ons een spiegel voor. Want híj staat niet op eigen benen. Hij staat op Gods benen, ervaart zichzelf als aan God overgeleverd. Hij heeft geen andere identiteit dan de door God beminde. Maar de mensen om hem heen vinden dit bespottelijk en lachwekkend. Want jezelf zien als in de hand van God dat is niet erg bij de tijd. Toen niet en nu niet. Liever houden we de illusie in stand zelf aan het roer te staan. En voor alles wat mij dat roer kan doen loslaten, wat me onzeker maakt of bang, voor alles wat mij de controle zou kunnen doen verliezen, sluit ik een verzekeringspolis af, stel ik een protocol op, zet ik sloten op mijn deur.

Maar dan nog blijkt er een virus te zijn en een overheid die meer grip lijken te hebben dan ikzelf.

Want in wiens greep zijn wij eigenlijk?

Jeremia weet dat jan en alleman hem in de greep willen hebben. Hij weet dat hij zelf meer grip wil hebben. Hij denkt zelfs Gods greep te kunnen tegenhouden. Maar het lukt hem niet. En uiteindelijk zegt hij tegen God: U, ja u hebt mij in uw greep. Jeremia is gecapituleerd, door de knieën gegaan. Hij heeft zich overgegeven. In alles wat hij doet en zegt weerkaatst hij Gods liefde. God heeft de plaats van zijn ‘ik’ overgenomen.

En zo is hij voor anderen een spiegel geworden waar ze liever niet in willen kijken. Want wie geeft nu zijn eigen ‘ik’ op? Daarom trappen ze de spiegel liever kapot, dan dat ze in de ogen van Jeremia hun eigen drang tot zelfbehoud zien. “Ik mag toch zeker wel een eigen mening hebben?”  Zeggen ze. Ja natuurlijk mag dat.  Maar met die eigen mening komen ze aan beminnen niet toe.

Mensen worden vaak boos van oorlog, uitbuiting en overheersing. Heel begrijpelijk. Maar belangrijker is dat ook liefde kan tegenstaan. Misschien is dat bij ons ook zo. Natuurlijk vinden we het vreselijk dat vredestichters als Ghandi, Bonhoeffer en Maarten Luther King vermoord zijn. En toch denk ik dat totale belangeloze liefde ook ons vreselijk kan irriteren. Liever kijken we naar een stevige een man of een vrouw, met een sterk ontwikkeld zelf. Niet egoïstisch of narcistisch, Maar stevig, zelfbewust. Als we met zulke mensen omgaan, ons aan hen spiegelen, dan voelen we onszelf vaak ook stevig. We laten niet met ons kisten.

Mensen die zichzelf uitleveren aan God, daarvan zou je maar de zenuwen kunnen krijgen. Daarom wordt Jeremia ook uitgelachen, mishandeld en onderdrukt. Zoals Jezus dat later ook zal overkomen, en zijn leerlingen net zo goed. Die worden niet als sterke leiders of helden door Jezus op weg gestuurd, maar als schapen. Zo kwetsbaar. Wolven staan hen naar het leven. Mensen brengen ze voor het gerecht.

Alles om maar te voorkomen dat zij, dat wij in de ogen van Jeremia, van Jezus of van zijn leerlingen onze eigen weerloosheid en kwetsbaarheid zien. We trekken onze wolfskleren aan of we omkleden ons met een olijke lach of een afstandelijke houding. Of we verbergen ons achter een redelijkheid, een nuchter gezicht, professionaliteit. Dat allemaal liever dan de controle over ons eigen leven verliezen.

Maar wat nu als we onze wolfskleren niet aantrekken, wat nu als we de spiegel niet achter een kast vol studieboeken verstoppen. Wat nu als we mensen als Jeremia of Jezus niet afserveren of een etiket op plakken. Wat nu als we ondanks al onze weerstand, angst of ongemak  toch in de ogen kijken van de weerloze aan God overgeleverde mens en onszelf in die ogen weerspiegeld zien…

Zou het dan kunnen,

Zou het dan kunnen dat we dan niet alleen onze weerloosheid zien, onze afhankelijkheid, onze onhandigheid, onze niksigheid, maar ook dat brandende vuur, waarover Jeremia spreekt?

Vuur dat oplaait in ons hart

Vuur van Gods Geest. Hij doet ons spreken als we het zelf niet kunnen.

Vuur dat onze bezorgdheid wegbrandt

Vuur dat ons doet standhouden

Vuur dat ons redt…

God.

Zou het kunnen dat we de greep op onszelf toch loslaten en onszelf aanvaarden als Gods kinderen, levend uit zijn hand?

Amen