Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lezingen:

uit het oude testament Daniël 1: 1 t/m 21
uit het nieuwe testament Kolossenzen 3: 12 t/m 17

Gemeente van Christus,

Het boek Daniël is geschreven in de tweede eeuw voor Christus. De verhalen in het boek spelen zich af in de zesde eeuw voor Christus, in de tijd van de Babylonische ballingschap.

Voor ik op het boek Daniël inga zal ik eerst iets vertellen over de situatie van het volk Israël in de tweede eeuw voor Christus.

In de tweede eeuw voor Christus heerste in Israël de Syrische koning Epiphanes de vierde. In het jaar 168 voor Christus gaf hij het bevel om een beeld van de heidense god Baal Hasjamin (de Syrische variant van de Griekse god Zeus ) neer te zette in de tempel in Jeruzalem. Dat trof de Joden in het hart. Hoe vaak hebben ze niet die woorden uit de Tien geboden gehoord: “Vereer naast Mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hierboven is of van beneden op aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer en vereer ze niet want Ik ben de Heer uw God. “

De Joden werden zo geraakt in hun diepste geloofsbeleving dat ze in opstand kwamen tegen koning Antioches. Deze werd woedend en probeerde de opstand met veel geweld te onderdrukken. Duizenden Joden kwamen om. Maar nog tijdens de opstand stierf Antioches aan een ziekte. De Joodse opstand slaagde en tot 63 voor Christus heersten er Joodse koningen over Israël.

Het boek Daniël is geschreven in de tijd dat Antioches heerste over Israël. En zijn heerschappij was niet het enige probleem dat de schrijver van het boek zag. Hij zag ook dat het geloof in de God van Israël in gevaar kwam omdat de joden zich meer en meer aanpasten aan de Griekse cultuur die Antioches meebracht. Wanneer mensen denken dat de macht van een veroveraar blijvend is dan zijn ze al snel geneigd zich aan te passen aan de nieuwe situatie. In Nederland gebeurde dat ook toen ons land bezet werd door de Duitsers. Een deel van de bevolking paste zich al snel aan en ging samenwerken met de bezetter.

De schrijver van het boek Daniël heeft het boek geschreven om de Joden ten tijde van Antioches op te roepen zich niet aan te passen aan de Griekse cultuur en godsdienst maar trouw te blijven aan de God van Israël. Daarom vertelt hij verhalen uit de tijd van de Babylonische ballingschap.

In de 7e eeuw voor Christus, dus vijfhonderd jaar eerder, had Nebukadnessar, de koning van Babylonië, Israël veroverd. Hij neemt de koning van Juda Jojakim gevangen en rooft een deel van het tempelgerei uit de tempel in Jeruzalem.  Nebukadnessar was een dictator die veel leed veroorzaakt heeft maar hij was wel een verstandig bestuurder. Hij selecteerde zijn ambtenaren niet op basis van afkomst of rijkdom maar op grond van geschiktheid en betrouwbaarheid. En om voldoende geschikte ambtenaren te kunnen vinden zocht hij ze niet alleen in eigen land maar ook daarbuiten. Hij haalde jonge mensen uit de elite van de door hem veroverde landen naar zijn hof. Ze waren in feite gijzelaars. Mensen wier kinderen gegijzeld worden zullen niet snel in opstand komen. Maar deze jongelui werden goed behandeld. Ze werden op de staatsuniversiteit van Babel geplaats waar ze een academische opleiding ontvingen. Pas nadat ze met succes een examen hadden afgelegd werden ze aangesteld als ambtenaar in het rijk.

Zo belandden Daniël en zijn vrienden op de universiteit van Babel. Ze waren waarschijnlijk no heel jong 15 – 17 jaar. Uit hun namen blijkt dat ze uit gelovige gezinnen kwamen. Daniël betekent: God is mijn rechter. Hananja: God heeft genade bewezen. Misaël: wie is als God? en Azarja: God heeft geholpen. Hun namen verbinden hen met de God van Israël. Het is dus geen kleinigheid dat deze namen van hen worden afgenomen en heidens namen krijgen die verwijzen naar heidense goden: Daniël heet voortaan: Beltassar. Bel is een heidense god. Beltassar betekent: Bel bewaren zijn leven. Hananja heet voortaan Sadrach, een toespeling op de heidense god Mardoek. Azarja heet voortaan: Abednego , dienaar van de god Nebo. De jongens krijgen een andere naam, ze krijgen een andere identiteit. Ze dreigen hun verbondenheid met de God van Israël te verliezen.

Daniël en zijn vrienden hebben geen keuze. Ze moeten hun heidense namen wel accepteren. Maar ze begrijpen wel dat ze zich op en hellend vlak bevinden. Ze kunnen niet nog meer van hun Israëlische identiteit inleveren. Dan zouden ze zichzelf kwijtraken.

Wanneer de koning hen dan ook nog wil voorschrijven wat ze moeten eten, besluiten ze dat de tijd gekomen is om hun grenzen te stellen.

In onze tijd hebben we welomschreven ideeën over welk voedsel gezond is en welk voedsel niet. Veel groente en fruit, niet te veel vet…noem maar op. Zo had men aan het hof van koning Nebukadnessar ook welomschreven ideeën over welk voedsel gezond was en welk niet. Op grond van die ideeën had men maaltijd adviezen opgesteld en iedereen aan het hof werd geacht zich daaraan te houden. Iedereen…ook Daniël en zijn vrienden.

Onderdeel van een gezond dieet aan het hof van koning Nebukadnessar waren een stuk vlees en een beker wijn. Daniël en zijn vrienden zouden vlees moeten eten en wijn moeten drinken. Nu is het eten van bepaalde soorten vlees en het drinken van wijn volgens de spijswetten van Israël wel geoorloofd maar Daniël en zijn vrienden hielden zich aan een bepaalde uitleg van Genesis 1:29, waar staat dat God het zaaddragend gewas en de vruchten van de boom aan de mens te eten gaf. Op grond hiervan wilden Daniël en zijn vrienden geen vlees eten en geen wijn drinken. Dat botste met de voedselvoorschriften aan het hof.

Nu had Daniël vriendschap gesloten met het hoofd van de huishouding. Ze vragen hem om toestemming alleen groente te eten en water te drinken. Hij zegt: “Wat mij betreft is dat okay maar wanneer jullie er minder gezond gaan uitzien dan de andere hovelingen, komt het uit en vlieg ik eruit. “Daniël stelt voor het tien dagen uit te proberen. En dan blijkt na tien dagen dat zij er niet minder maar zelfs meer gezond uitzien dan de andere hovelingen.

 Daniël en zijn vrienden mogen zich aan de spijswetten van Israël houden. Een dagelijkse maaltijden zijn zo een terugkerende herinnering aan de God van Israël. De God die hun eigenlijke namen in de palm van zijn hand geschreven heeft.

En dan eindigt het eerste hoofdstuk met de woorden: “En God schonk de vier jongemannen wijsheid, kennis en verstand van alle geschriften. Bovendien was Daniël bij machte alle mogelijke visioenen en dromen uit te leggen. Zij traden in dienst van de koning. En over welke kwestie van wijsheid of inzicht de koning hen ook raadpleegde, hij vond hen tien keer zo voortreffelijk als alle magiërs en bezweerders in zijn rijk.”

Met dit prachtige verhaal dat zich afspeelt in de zesde eeuw voor Christus, roept de schrijver van het verhaal in de 2e eeuw voor Christus, zijn volksgenoten op, om hun identiteit als leden van het volk Israël en hun verbondenheid met de God van Israël niet kwijt te raken door op te gaan in de Griekse cultuur en denkwereld van die tijd maar om als Daniël trouw te blijven aan de God van Israël.

Wat heeft dit verhaal en de oproep van de schrijver van het boek Daniël ons vandaag de dag te zeggen? Ik denk het volgende.

Zoals Daniël en zijn vrienden hun naam kwijtraakten, de naam die hen verbond met de God van Israël, zo dreigen wij on onze cultuur onze doopnaam kwijt te raken, de naam die ons verbindt met de God van Israël die wij hebben leren kennen door Jezus Christus.

In onze naam ligt onze ware identiteit verborgen. In onze naam liggen onze creatieve gaven besloten. God roept ons bij name. God roept ons op om uit te groeien tot de mens die wij kunnen worden. En wie wij kunnen worden is vaak nog verborgen. De mens die we kunnen worden, onze creatieve gaven zijn vaak nog niet groter dan een klein plantje op de bodem van onze ziel. Een klein plantje dat nog moet uitgroeien in het licht van de zon van God’s liefde. Heel vaak verhinderen omstandigheden dat de mens die we kunnen worden tot volle wasdom komt. Maar God kent ons bij name. En Hij zal ervoor zorgen dat we zullen uitgroeien tot de mens die we kunnen zijn. Dat zal gebeuren in deze of anders in eeuwigheid. We zullen er zelf nog versteld van staan welke gaven er in ons sluimeren. Wellicht groeien we uit tot zangers, componisten, schrijvers of schilders. Wat onze gaven ook zijn. Ze zullen aan het licht komen want God kent ons bij name! Laten we trouw blijven aan God en daarmee aan onszelf!

Amen.