25 april 2021

Lezingen: Ezechiël 34, 1-10       Johannes 10, 1-16
Voorganger: ds. B. Metselaar, Beilen

Gemeente van Jezus Christus.
 “Mijn God, mijn herder zorgt voor mij”.
De Goede Herder geeft Zijn leven voor Zijn schapen.
“En wonen zal ik in Gods huis zolang ik leven mag”. Tussen Pasen en Pinksteren spreken wij over Jezus als de Goede Herder.
Als Hij de herder is dan — Ja toch? – dan zijn wij de schapen.
Een dichter zegt: “Misschien kan je wel over de schapen spreken en de herder vergeten!”
Zeker in ons land zien we weilanden vol schapen zonder dat iemand ze hoedt.
Zelfs in het Dwingelderveld lopen schapen zonder dat er een herder is. Misschien mag je dus de herder soms wel vergeten.
Zoals we in onze tijd heel veel over mensen, over onszelf, te zeggen weten
en — naar het lijkt, God steeds meer vergeten.
“Maar”, zo gaat de dichter verder: “Je kan niet over de herder spreken en zijn schapen vergeten”.
Over God kan je niet zinvol spreken als je Zijn mensen vergeet.

In de nacht waarin Jezus gevangen werd – de nacht van Witte Donderdag – In die nacht werd werkelijkheid wat een Profeet tot Israël had gezegd:
“Ik zal de herder doden en de schapen zullen uiteengeslagen worden”.
De jonge Jezusbeweging is in die nacht uit elkaar gevallen. Johannes, Petrus,ze zijn niet verder gekomen dan het paleis van de Hogepriester.
De Vrouwen rondom Jezus hadden nog moed om te volgen tot op Golgotha. Zij hebben Hem in het graf gelegd.
Ook zij zijn verloren heengegaan in de stilte en de eenzaamheid.

Toen kwam de Paasmorgen. Ze vinden elkaar terug. Als een wervelwind doorwaait de Geest van God Jeruzalem.
Vrouwen en vissers grijpen elkaar bij de hand, met de belofte elkaar niet weer los te laten. De Gemeente van Christus krijgt haar vaste vorm.
Zij gaat van land tot land door de wereld en door de tijd. Zelfs een hardnekkig virus kan niet verhinderen dat we naar elkaar omkijken.
Mensen worden betrouwbare herders voor elkaar.

“Ik wil van God als van mijn herder spreken”.
Heel nadrukkelijk op de tweede, ook wel op de derde zondag na Pasen. “Zondag van de Goede Herder”.
Nee, we vergeten de gemeente niet als het nu toch weer over Jezus moet gaan.
Het gaat immers om de Gemeente. Om ons is de Herder gekomen.
Waarop worden de koningen, de leiders van Israël afgerekend?
Ezechiël de Profeet kent felle woorden. Zij zijn geen goede herders. Zij eten de kudde op, buiten het volk uit.
Leiden het op verkeerde wegen zodat het andere goden zoekt. Zwakke en zieke dieren verzorgen ze niet.
Ze dwalen rond op de heuvels en in de wildernis zoals een mens verloren kan lopen, en niemand gaat naar ze op zoek.

Wie denkt bij die woorden van Ezechiël niet aan de vele corrupte leiders van onze tijd?
Valt b.v. de toeslagenaffaire niet ook onder deze kritiek van de Profeet?
Is daar niemand verantwoordelijk voor? Lijken veel mensen die met het UWV te maken krijgen ook niet op zulke uitgebuite en vernederde schapen?

Dat vergeten we niet als we ons nu toch weer helemaal richten op de Herder.
Hem willen wij volgen.

Direct valt ons een typisch kenmerk op van de herder in Israël. Hier en daar op de Drentse hei zie je nog wel zijn vakbroeder.
Zijn schapen dwalen rustig rond. Ze vinden hun weg wel. Schapen zijn veel minder dom dan mensen denken.
Natuurlijk houdt de herder ze wel in de gaten. Als er eens eentje wat verder weg dwaalt komt de hond haar wel terughalen.
Echt verdwalen kunnen de schapen niet. Bij de kooi staat ’s morgens al aangegeven hoe laat ze ’s avonds terug zijn.

Het werk van de Drentse herder is niet minder serieus en zwaar.
Het is wel anders.

De herder in Israël – en misschien moeten we maar direct ook aan Jezus denken. De herder in Israël – Jezus –  loopt niet achter de kudde. Hij gaat voorop.
Hij moet de wegen vinden waarlangs de voeten van de schapen kunnen gaan.
Het pad gaat door de wildernis. Een steppe vol doornige struiken.
Hij buigt ze op zij zodat de vachten van de schapen er niet in verward raken.
Kijk maar! Zijn handen zijn vol striemen en schrammen van scherpe stekels.
Hij maakt het pad vrij van dikke, puntige stenen – en morgen zijn er al weer nieuwe rotsblokken naar beneden gerold.
Zijn rug kromt zich. Ze zijn bijna te zwaar om te tillen.
Een stroom komt van de heuvels. Bruisend water verspert de weg.
Natuurlijk is er geen brug.  Hij gaat er midden in staan.
Zo breekt de kracht van het water stuk op zijn lichaam.
Pas op! De wol van de schapen zuigt zich vol met water. Ze zouden gemakkelijk meegesleurd worden.
De herder grijpt ze vast. Hij draagt ze naar de overkant.

Een leeuw. Een beer. Heel gewoon in de buurt van de kudde.
De herder gaat niet opzij. Hij laat geen schaap prooi worden van deze dieren.
Koning Saul twijfelt of die  knappe, dappere David, niet veel te jong, te klein is, om de reus Goliath aan te kunnen.
Maar David was een herder. Hoor hoe hij de koning overtuigt.
“Wanneer er een leeuw of een beer kwam om een schaap of een geit van de kudde te stelen, ging ik erachteraan, overmeesterde hem
en redde het dier uit zijn muil”.

Maar dan is er toch één verloren geraakt.
’s Avonds. Doodmoe. Werkelijk doodmoe heeft de herder de stal weer bereikt.
Onder zijn staf laat hij de schapen doorgaan. “Jij, en jij en jij!” Alle honderd kent hij bij name:
“Zwartje. Witje, Spikkeltje, Krompootje”. Namen die iets zeggen over wie ze zijn.
Eén ontbreekt er! Kan gebeuren! Toch? Bedrijfsrisico! Verzekering dekt de schade?
Economische opmerking uit een andere tijd, een ongekende mentaliteit.
Doodmoe gaat de Goede Herder door de donkere gevaarlijke woestijn op zoek.
Struikelend, vallend, bloedend – tot Hij jou vindt. “Hij brengt ze weer te kooi”.

De andere morgen: geen klacht. Een nieuwe dag is aangebroken. De herder heeft geslapen in de opening van de kooi.
“Ik ben de deur van de schapen”, horen we Jezus zeggen.
Als iemand een schaap uit de stal wil roven – alleen over zijn lijk!
“Een Goede Herder geeft zijn leven voor zijn schapen”.
Nietwaar? We hebben Goede Vrijdag gevierd. We waren op Golgotha.

Frisse morgen. “Een tuin bloeit rond het open graf”. De tuin van de Opstanding. De Goede Herder gaat weer voor ons uit.
Hij roept zijn schapen. Jezus komt in ons midden staan. “Ik wens jullie vrede!”.
Hij kent ze weer bij name.
De verwarde, verdrietige Maria Magdalena hoort zijn stem: “Maria”.
Het is niet de tuinman! Alleen Jezus zegt zo liefdevol haar naam. Zo kent niemand haar! “Voor wie Hij liefheeft wil Hij heten!”
Zoals de lammetjes hun eigen moeder herkennen aan de klank van haar stem – het stemgeluid van geen twee moederschapen is gelijk, heb ik me laten vertellen.
Aan de stem kent zij haar eigen lammetjes en zij gaan nooit mee met een vreemde moeder.

Zo willen wij van God als van onze herder spreken.
Immers die Goede Herder heeft nog andere schapen die niet uit de stal van Israël komen. Zij horen tot de volken wereldwijd.
“Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder”.
Dat wordt de Gemeente van Christus: Israël en de volken. Zonder Israël gaat het niet.
Zonder ons wil God ook niet!

De Herder gaat voor ons uit.
Toen al: in de nacht waarin Hij gevangen genomen werd.
“Ik zei al: “Ik ben het! Als u Mij zoekt laat deze – mijn vrienden, mijn schapen – laat hen dan vrij heengaan”.
Toen ook: op die donkere middag op Golgotha.
“Anderen heeft Hij verlost, zichzelf kan Hij niet redden!”.
“Hoe vreemd, dat voor de schapen van zijn weide, de Herder zelf ter slachtbank zich liet leiden”.
Toen opnieuw:  in de vroege morgen van Pasen.
“Zoek elkaar weer op. Laat elkaar niet los. Ik ga al voor jullie uit.” Toen èn nu!
Wij in de soms zo verwarde dagen en vragen. Hoe betrouwbaar zijn onze herders? Zijn wij trouw aan elkaar?
Soms zo verloren in de wildernis van elke dag: steden en stenen; rumoer en lawaai, laaiende stilte, ziekte en sterven;
stikkende eenzaamheid; verlammende onverschilligheid; hard werken en toch soms zo saai.

Hoor: jouw naam!
“Voor wie ik lief heb wil ik heten!” Gekend, bemind, geroepen, gevonden.
Wij zullen van God als onze herder spreken. “Ik wens jullie vrede!” zegt de Heer in ons midden.
“Zoals de Vader Mij heeft gezonden, zend ik nu jullie”.
Zelf gevonden zullen we op zoek gaan naar de ander.
Zelf gekend zullen we ons jouw naam herinneren.
Zelf bemind zullen we de ander liefhebben als ons zelf.
“En wonen zal ik in Gods huis zolang ik leven mag”.

AMEN!                                                                                             

 

 

18 april 2021

Lezing: Johannes 21, 15-24
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Bij het meer van Tiberias hebben zich zeven van Jezus leerlingen verzameld. Één van hen is Simon Petrus. Hij zegt tegen de anderen: “Ik ga vissen.“ en de andere leerlingen antwoorden hem: “Wij gaan met je mee.“  Nu zou je bij oppervlakkige lezing van het verhaal kunnen denken: “ De leerlingen gaan vissen. Logisch ze zijn visser van beroep. Een aantal jaren hebben ze met Jezus rondgereisd. Nu is Jezus weg dus pakken ze hun oude beroep weer op.Wat moeten ze anders? “ Deze lezing is echter te oppervlakkig. Waarschijnlijk moeten we het ons zo voorstellen dat het verhaal van vanmorgen een zéndingsverhaal is. Het is een verhaal over de zendingsarbeid van de kerk. Wanneer Petrus zegt: “ Ik ga vissen. “ dan bedoelt hij: “ Ik wordt visser van ménsen. “ En  zes leerlingen van Jezus zeggen tegen Petrus: “ Wij gaan met je mee” Deze zes plus Petrus zijn waarschijnlijk een verwijzing naar de zeven gemeenten in Klein Azie die genoemd worden in Openbaringen twee en drie: de gemeente in Efeze, de gemeente in Smyrna, de gemeente in Laodicea en noem maar op.  Het verhaal van vanmorgen gaat over het  zendingswerk van de kerk.  Bij zending  hoeven  we niet alleen te denken aan evangelieverkondiging maar we kunnen  ook  denken  aan  het verlenen van hulp aan mensen in nood . Water is het symbool van menselijke nood. Vissers van mensen redden mensen in nood.

Zeven gemeenten in Klein Azië  verkondigen het evangelie en proberen mensen  te redden uit hun geestelijke en materiële nood. De leden van de zeven gemeenten in Azië werken en werken maar al hun zwoegen lijkt tevergeefs. Hun inspanning lijkt niets op te leveren. Hetzelfde overkomt de leerlingen van Jezus. Zij  vissen de hele nacht. Ze zwoegen en zwoegen maar hun inspanning lijkt niets op te leveren. Ze vangen helemaal niets. De zeven vergeefs zwoegende leerlingen zijn de zeven vergeefs zwoegende  gemeenten van Klein Azië.

Dan, wanneer het al licht begint te worden, gebeurt er iets. Die momenten vlak voor het licht wordt , die verwachtingsvolle momenten, spelen steeds opnieuw een rol in de opstandingsverhalen. Zo ging ook Maria van Magdala  vlak voor het echt licht begon te worden naar het graf van Jezus. Diezelfde verwachting wordt in het verhaal van vanmorgen gewekt. We lezen eerst dat de leerlingen de hele nacht visten  maar niets gevangen hebben. En dan staat er: En het begon al licht te worden…..Er wordt een grote verwachting gewekt. En dan lezen we: “ Toen stond Jezus aan de oever, maar de leerlingen wisten niet dat Hij het was. “  “ Hebben jullie misschien wat vis voor me? “ vroeg Jezus hun. “ Nee” antwoordden ze. “Gooi het net dan aan stuurboord uit “ zei Hij “ dan zul je iets vangen .”

Wat Jezus aan de leerlingen vraagt is zeer opmerkelijk. Hij vraagt ze om hun visnet aan stuurboord uit te werpen. Dat is iets wat de vissers nooit deden. Want aan stuurboord zat het roer. Wanneer ze de netten aan die kant uitgooiden zouden de net gemakkelijk in het roer verstrikt kunnen raken. Hoewel het dus zeer vreemd was wat Jezus hun vroeg volgden ze zijn aanwijzing toch op. Ze wierpen het net uit aan stuurboord en zie: het net zat zo vol met vissen dat ze niet meer in staat waren om het binnen boord te hijsen.

Het verhaal is een zendingsverhaal. De zeven leerlingen zijn de zeven gemeenten van Klein Azië. Ze hadden geen succes bij hun zendingswerk. Ze zwoegden zonder resultaat. Ze hadden de hoop bijna opgegeven. Maar dan op een moment dat ze het helemaal niet meer verwachtten komt de Opgestane Heer. Hij steunt hen in hun werk. Hij geeft ze een zeer ongewone opdracht. Hij daagt ze uit om risico te nemen. Hij daagt ze uit om iets te doen wat helemaal niet in hun hoofd opkwam. En zie: een groot resultaat. Het net is overvol.

In het verhaal wordt het aantal vissen in het net heel precies genoemd. Het zijn er 153. Dat is geen interessant wetenswaardigheidje. Dat is een symbolisch getal. Want 153 dat is het getal van de volkeren van de aarde. In Jezus tijd geloofden de joden dat er 153 volkeren op de aarde waren. Het net met 153 vissen is dus het symbool voor succesvolle zendingsarbeid. Het is het symbool van de voltooide redding van de aarde. Alle volken van de wereld die  in nood verkeerden of het evangelie nog niet gehoord hadden zijn gered uit hun nood en hebben  de vreugdevolle boodschap van het evangelie gehoord.

Wat heeft het verhaal ons te zeggen?  De leerlingen van Jezus visten de hele nacht maar ze vingen niets. Ze zwoegden hard maar hun werk had geen resultaat. Het is wellicht een beeld van de ervaring die mensen hebben die werken in de kerk. Velen van u zetten zich altijd weer opnieuw  in voor de kerk. En velen van u zullen zich  ook wel eens vermoeid afvragen of al dat gezwoeg wel zin heeft. Is het geen aflopende zaak die kerk? Dat kunnen en willen we niet geloven en daarom zetten we ons weer opnieuw in …maar toch, de vermoeidheid overvalt ons wel eens. En dan is het heel bevrijdend om te lezen dat deze  ervaring ook haar plaats heeft in het evangelie. Zwoegen zonder resultaat dat is een ervaring die de kerk vanaf het allereerste begin heeft gekend.

Heeft het verhaal ook een antwoord op deze ervaring? Dat antwoord zit wellicht hierin verscholen dat  Jezus wanneer het licht wordt opeens, onverwacht bij hen komt en hen aanspreekt. “ Hebben jullie wat vis voor me ?” vraagt Hij. Maar de leerlingen herkennen Hem niet. Dat is vreemd want hij is na zijn opstanding al eens eerder aan hen verschenen. Ze zouden Hem kunnen herkennen maar ze herkennen hem niet omdat ze hem niet verwachten. Ze zijn aan het zwoegen maar ze verwachten geen steun van Hem. Als hij dan opeens bij hen is om hen steun te geven herkennen ze Hem niet. Het is mogelijk dat in dit gegeven  voor ons een vraag verscholen ligt.  Wij zijn ook aan het zwoegen voor de kerk en voor de medemens in nood. Maar verwachten wij eigenlijk hulp van de opgestane Heer? Verwachten wij dat Hij ons kan steunen? Vertaald naar vandaag zou je kunnen vragen: verwachten wij  kracht van het gebed?

In de tweede plaats daagt het verhaal ons uit. Jezus daagt zijn leerlingen uit om iets heel ongebruikelijks te doen. Hij daagt ze uit om het net aan de andere kant van de boot uit te gooien. De leerlingen zouden er uit zichzelf nooit op gekomen zijn om dat te doen. Wellicht daagt het verhaal ook ons uit om  ons werk een heel anders te gaan doen. Wellicht daagt het verhaal ook ons uit om risico’s te nemen. Wellicht moeten ook wij het net aan de andere kant van het schip der kerk uitgooien.  Laten we bij ons werk kracht zoeken in het gebed en creatief zoeken naar nieuwe wegen die we als kerk in kunnen slaan. Amen.

 

 

 

 

28 maart 2021

Marcus 11:1-11 Palmzondag, Oosterkerk Hoogeveen                          Th. van Beijeren, Roden

Momenteel ben ik het boek van Barack Obama aan het lezen over zijn weg naar het presidentschap van Amerika. Hij vertelt, dat hij president wilde worden om de idealen uit zijn jeugd te verwezenlijken: zorg voor armen, voor mensen van kleur, voor mensen die geen toegang hebben tot de zorg. Zó’n president wilde hij worden.

Ik las ook ooit een boek over Poetin. Die had heel andere idealen als president van Rusland, en die heeft hij ook weten te bereiken met een streng regiem: hij wilde de baas zijn en verrijkte zichzelf en zijn vrienden enorm.

Hoe wil je de baas zijn? Hoe wil je president, keizer, koning, premier, minister, kamerlid, bestuurder, leider zijn?
Eigenlijk is dat terug te voeren tot de vraag: hoe wil je mens zijn? Want we hebben allemaal uit te zoeken hoe we in het leven willen staan. Wat onze idealen zijn. Wat we willen bereiken. En – hoe we met medemensen willen omgaan… Wat drijft ons? Wat willen we?!

Wat wil Jezus toch met dit gebeuren op Palmzondag? Dé vraag die elke keer weer bij je bovenkomt als je nadenkt over die intocht op de ezel. Wie is dit toch? Wát wil Jezus duidelijk maken met die ezel en die toejuichingen die Hij zich laat welgevallen?

Mattheüs vertelt het er zelfs ook bij in dit verhaal, dat de mensen in Jeruzalem vragen:  Wie is die man? Zo heel bekend was hij dus niet bij iedereen…
Natuurlijk hadden ze in Jeruzalem op die vraag voor een deel wel een antwoord.
* Er waren ongetwijfeld mensen, die hem toejuichten omdat ze wel wat stuntwerk wilden zien. Want er deden de wildste verhalen over hem de ronde: massa’s kregen te eten, lammen liepen, blinden gingen zien, zelfs doden kwamen tot leven. Dan wil je daar wel eens wat van zien, nietwaar? Laat hij zijn trukendoos nog maar een keertje opentrekken!

* Bij anderen zat het wat dieper. Het verlangen naar betere tijden, naar het einde van die vervloekte Romeinse overheersing, naar een eigen koning, een nieuwe David. Ze keken uit naar een politieke omwenteling. En als dat nu eens met die man op de ezel, die Jezus, zou mogen beginnen…!

* Nog weer anderen zullen meewarig naar dit tafereel hebben gekeken. Kansloze missie…! Zó zul je het absoluut niet redden. Geen paard, maar een ezel… Geen wapens, maar zachtmoedigheid. Geen soldaten als escorte, maar een groepje volgelingen die met takken zwaaiden. Wat een vertoning!

* En dan waren er ook, die de intocht van die man op de ezel met achterdocht bekeken. Mensen die belang hadden bij rust in de tent. Die hun invloed en handel veilig gesteld wilden houden. Die er helemaal niet van hielden als er zo met vuur gespeeld werd. En dat dééd die Jezus! Want nog maar een paar jaar geleden hadden er 2000 kruisen gestaan voor opstandelingen. Je zou toch gek zijn als je zoiets opnieuw wilde proberen? Het was je reinste zelfmoord. Dacht Jezus nou echt, dat hij het kruis wèl kon ontlopen?

Nee, dat dacht Jezus niet. Hij had het al voorspeld. Met deze feestelijke intocht gaat hij welbewust een lijdensweg tegemoet. Heden Hosanna, morgen: Kruisigt hem!

Het is een merkwaardige zondag, vandaag, met – zoals het lijkt tenminste – een dubbele boodschap. Feest en lijden. Intocht en afgang. Het ligt heel dicht bij elkaar. Zoals we dat trouwens ook in ons eigen leven wel kennen. De feestelijkheid naast de zorgen.

  • We vieren een verjaardag – en op het feestje hebben we het over die-en-die – “weet je wel? Nou, die heeft ook niet zulke beste berichten uit het ziekenhuis”…
  • Wij vieren hier een feestelijke dienst – in veel delen van de wereld wordt gemoord in naam van het Opperwezen. En duizenden vluchtelingen staan te wachten achter gesloten poorten.

Nee, het is niet altijd “Hosanna” in het leven!
En tóch roepen ze het deze man toe.
Wie is deze man? Wat is dit voor koning?

Want dat is wel duidelijk, hij rijdt als een koning, als een messiaanse koning de stad binnen.

Maar het is zijn zachtmoedigheid die opvalt. Hij trekt geen zwaard, hij gaat niet tekeer met een mitrailleur, het is hier geen Irak of Syrië, nee: zijn koningschap is niet van deze wereld, zal hij straks tegen Pilatus zeggen. En hij zal straks een gekruisigde koning der Joden zijn, zoals het opschrift boven het kruis zal luiden. Met een doornenkroon.

En toch – het blijft heel mysterieus allemaal. Tot nu toe ontweek Jezus het rechtstreekse conflict in Jeruzalem, maar nu zoekt hij het welbewust op. Hij organiseert deze intocht zelf, het is geen spontane demonstratie, maar een geplande optocht. Juist nú, vlak voor het Paasfeest, waarop de bevrijding uit Egypte wordt gevierd, waarop ze de matses zullen eten en het bloed van het lam aan de deurposten zal worden gestreken. Op datzelfde moment zeg maar zal Jezus sterven. Als teken van een nieuwe bevrijding.

Maar – waarom lopen wij nog altijd achter deze “man op de ezel” aan? Wat verwachten we van hem? Waarom zingen we hem ook vandaag opnieuw weer toe, terwijl we aan het eind van deze dienst de Stille Week zullen inluiden: zijn lijdensweg?
Wat heeft deze koning per saldo aan onze wereld gebracht?
Veel goeds, dat is zeker waar.
Zijn boodschap is ter harte genomen. “Zalig de zachtmoedigen; heb je naaste lief als jezelf; wat jij wilt dat de mensen jou doen, doe dat ook voor hen; inderdaad: zulke dingen gaan rechtstreeks in tegen wat de wereld normaal vindt. En het heeft veel goeds gedaan in de wereld.
Hosanna, Zoon van David!

Maar er is ook die andere kant. In zijn naam is er ook veel kwaads gedaan. Er waren ruzies om zijn boodschap, kerken scheurden, families braken uit elkaar, er waren vervolgingen, oorlogen in zijn naam, ketters werden verbrand, vrouwen onderdrukt, kinderen misbruikt, het heilige boek van een andere religie verbrand… En zo werd Jezus van de ezel afgesleurd en op het paard van de macht gezet. En wordt hij, zoals een dichter het eens zei, opnieuw gekruisigd zolang er in zijn naam slachtoffers gemaakt worden.

Gister Hosanna, vandaag kruisigt hem

Het kruis blijft een teken van tegenspraak tot op vandaag. Tegenspraak van alles waar Jezus voor staat. Voor heel zijn boodschap, heel zijn leven. Het was een politieke moord, een troebele gang van zaken – zoals er zoveel zijn, lees de publicaties van Amnesty International. Een valse aanklacht en een schijnproces.

En tegelijk mogen we vanuit de bijbel zeggen: in deze gekruisigde mogen we God zelf zien die met zijn uitgestrekte armen de wereld omarmt. In zijn liefde tot het einde mogen we de liefde van God herkennen. Jezus kwam liever door het geweld om dan dat hij naar het geweld greep om muren te doorbreken en grenzen te slechten.

Zo begint vandaag de Stille Week met deze intocht op een ezel.

Tja, dat ezeltje… Dat wordt volop betrokken in die bedoeling van Jezus. Bijna als een voorbeeld voor al die mensen. Maar die zijn daar nog niet zo aan toe, blijkbaar.

“Wie is deze man?”, vroegen ze zich af.

Wat heeft hij ons te bieden?

Wat betekent zijn koningschap voor ons?
We weten het antwoord inmiddels: het is de Vorst van de Vrede. Jezus weigert welbewust aan de verwachtingen van mensen te voldoen. Hij is geen koning op ónze manier, maar op zijn eígen manier. Hij laat zich niet meeslepen door ónze idealen, maar wil ons meenemen in zijn idealen. Niet Jezus in óns straatje, maar wij op zijn weg. Hij is koning – en Hij wil onderdanen.

Is dat het, waarom er zo opmerkelijk uitvoerig over dat ezeltje geschreven wordt? Een groot deel van dit verhaal is gewijd aan de manier waarop die ezel erbij wordt betrokken.

En dat zet je aan het denken.

“De Heer heeft het nodig”, is het argument.

En nu wil ik onszelf niet met een ezel vergelijken, maar Mattheus lijkt dit allemaal niet ‘zomaar’ te vertellen.

Het mag je aan het denken zetten.

Ik eindig met een gedicht van Mieke de Jong, met als titel: “Mij, een ezel”.

Ik sta met moeder aan de muur
gebonden bij de oude schuur
en hier is dan mijn gouden uur:
de Heer heeft me nodig!

Mijn ogen worden groot en diep,
ik loop te dromen of ik sliep,
ik weet alleen dat iemand riep:
de Heer heeft je nodig!

Een vreemde hand, die mij betast,
een zware en toch lichte last;
mijn wankele stap wordt sterk en vast:
de Heer heeft me nodig!

De massa juicht en dringt me voort,
een lange weg, een grote poort —
ik heb alleen dat woord gehoord:
de Heer heeft je nodig!

Ik ben nog dom en jong en pril,
ik ga de wegen die Hij wil,
ik sta op ’t eind gewillig stil
de Heer had me nodig!

En loopt mijn leven krom of recht
en word ik later wijs of slecht —
ééns werd het tegen mij gezegd:
Ik heb jou nodig!

14 maart 2021

Lezing Exodus 16, 1-5 en 13-25

Johannes 6, 1-15

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Het verhaal over de wonderbaarlijke spijsvermenigvuldiging wordt voorafgegaan door de mededeling dat het zich afspeelde kort voor het Joodse Pesach feest en aan het eind van het verhaal horen we dat men Jezus wilde dwingen om mee te gaan omdat ze Hem tot koning wilden uitroepen. Maar Jezus wilde dat niet. Daarom trok hij zich terug op de berg, alleen.

Op het Joodse Pesach feest werd de bevrijding uit de slavernij uit Egypte gevierd. Het volk werd door God gered uit de macht van de Farao. In Jezus’ tijd leefde men onder de bezetting van de Romeinen. Het is daarom begrijpelijk dat rond het Joodse Pesach de hoop op bevrijding uit de macht van de keizer van Rome extra ging leven onder het joodse volk. De keizer wist dit en zorgde rond het paasfeest altijd voor extra Romeinse soldaten in Jeruzalem.

En hoewel het Jezus’ bedoeling niet was leefde bij vele joden de hoop dat Jezus degene zou zijn die hen door middel van een gewapende opstand van de Romeinen zou bevrijden.

Maar Jezus heeft meerdere malen duidelijk gemaakt dat dit niet Zijn bedoeling was. “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld “zei Hij. Maar deze uitspraak moet niet worden misverstaan. Jezus bedoelt niet te zeggen dat Zijn Koninkrijk er alleen is voor in de hemel. Jezus’ boodschap is wel degelijk gericht op het leven op aarde. Maar Jezus wil geen wereldlijke macht, geen politieke macht. Hij wil geen macht maar Hij wil inspireren.

Vertaald naar onze situatie : Jezus wil geen politieke partij oprichten. Hij wil niet in de gemeenteraad plaatsnemen maar Hij wil de politici wel inspireren.

Hij wil ze inspireren om niet alleen op te komen voor het belang van hun achterban. Hij wil ze inspireren om oog te hebben voor het algemeen belang.

Wij mensen zijn geboren met een neiging tot egocentrisme. En dat is een groot goed. Egocentrisme helpt ons om te overleven. Wanneer er een auto op ons afkomt zorgt ons ego ervoor dat we opzij springen. Wanneer we voor een afgrond staan zorgt ons ego ervoor dat we terugwijken. Wanneer we honger hebben zorgt ons ego ervoor dat we op zoek gaan naar eten. Ons ego helpt ons te overleven. Ons egocentrisme is een groot goed.

Maar menselijk leven wil meer zijn dan overleven. Dat meer is oog krijgen voor de wereld buiten jezelf, oog krijgen voor de belangen van andere mensen.

Ons ego is een graankorrel. Een graankorrel is vol leven dat er op wacht om uit te breken. Ons egocentrisme is leven dat zich nog binnen de harde schil rond de graankorrel bevindt. Wanneer die schil openbreekt krijgt de kern de kans om te ontkiemen op te groeien en uiteindelijk vrucht te dragen. Naast eigen belang komt er ruimte voor het belang van de ander. Politiek gezien: naast het deelbelang komt er ruimte voor het algemeen belang.

Belangrijk: Met deelbelangen is niets mis. Een politieke partij mag opkomen voor een deelbelang maar moet daarnaast oog hebben voor het algemeen belang.

Terug naar het verhaal:

Een grote menigte mensen is Jezus gevolgd de heuvels in. Ze hebben veel over Hem gehoord. Nu willen ze Hem zelf zien en horen spreken. En Jezus was zo welsprekend en inspirerend dat ze urenlang ademloos naar Hem luisteren en hun maag helemaal niet voelen.

Maar dan breekt er een moment aan dat iedereen zij en haar honger begint te voelen. Er moet eten komen. Maar daarvoor is geen geld.

Dan schuift Andreas, de broer van Simon Petrus een jongen naar voren. “Kijk “zegt hij “deze jongen heeft vijf broden en twee vissen. Maar dat is veel te weinig. “

Dan zegt Jezus: “Laat iedereen gaan zitten”. En dan neemt hij de broden, spreekt  zegent ze , breekt ze en begint ze rond te delen. En dan blijkt er een overvloed aan brood en vis te zijn.

Je kunt het verhaal zo lezen dat Jezus werkelijk een wonder verricht heeft. Ik heb respect voor eenieder die dat doet en erken dat dit een te rechtvaardigen mogelijkheid is. Je kunt het verhaal ook op meer symbolische wijze lezen.

Het is opmerkelijk dat het een jongen is, een kind, die vijf broden en twee vissen heeft. Jezus heeft gezegd dat wie niet wordt als een kind het Koninkrijk van God niet binnen kan gaan. Het Koninkrijk van God heeft onbevangen mensen nodig, onbevangen als kinderen. De jongen ziet dat er brood nodig is en onbevangen loopt hij naar voren en biedt zijn brood aan. Hij maakt zich er niet druk over of het genoeg is of niet.

Er zijn vijf broden en twee vissen. Dat is een verwijzing naar het manna verhaal dat we lazen. Het volk had honger. God voedt Zijn volk met brood uit de hemel. Brood is een geschenk van God. Dat hebben we niet, dat maken we niet, daar bidden we om: “Geef ons heden ons dagelijks brood. “

Vijf dagen mag het volk ’s morgens het manna oprapen genoeg voor een dag. Maar op de zesde dag moet het volk manna rapen voor twee dagen. Vijf en twee.

 

Op het moment dat Jezus het brood begint rond te delen blijkt opeens dat vele mensen wel wat brood of ander voedsel bij zich hebben. Jezus’ voorbeeld werkt aanstekelijk. Iedereen begint onbekommerd, onbevangen als een kind, het weinige eten dat hij bij zich heeft uit te delen en dan blijkt er een overvloed te zijn.

Het verhaal wordt altijd aangeduid als het verhaal van de wonderbare broodvermenigvuldiging maar wonderbare brooddeling zou een betere aanduiding zijn. Het is een wonder dat de menigte zo ruimhartig en onbezorgd begint te delen.

Ons egocentrisme is een groot goed. Het zorgt ervoor dat we als we honger hebben gaan eten. Zo overleven we. Jezus laat zien dat waarlijk menselijk leven meer is dan alleen overleven. Het gaat om samenleven.

Jezus laat zien hoe de graankorrel van het ego kan openbreken en er ruimte komt voor de ander. Niet alleen het eigen overleven staat centraal maar ook dat van een ander en daarmee wordt het leven een feest dat gevierd kan worden.

Amen

 

7 maart 2021

Lezing: Exodus 20,1-17     Johannes 2, 13-22
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Het verhaal van de tempelreiniging plaatst de evangelist Johannes direct na het verhaal over de bruiloft te Kana. Door de verschillende verhalen in het evangelie ontdekken we wat voor mens Jezus was. We ontdekken zo de verschillende aspecten van Zijn persoonlijkheid.

In het verhaal over de bruiloft te Kana leren we Jezus kennen als iemand die de mensen liefdevol nabij kan zijn. In het verhaal van vanmorgen ontdekken we dat Jezus ook hevig verontwaardigd kan zijn. Schrik niet! Het is een liefdevolle verontwaardiging. Jezus keert de tafels van de geldwisselaars om maar Hij gooit de manden met duiven niet omver. Hij heeft eerbied en liefde voor de dieren.

Vanmorgen wil ik u laten zien dat de tempelreiniging gezien kan worden als een profetische daad van Jezus. Wat is een profeet? Dat is niet iemand die in een glazen bol kijkt en de toekomst voorspelt maar iemand die door God werd aangesteld om de koning kritisch te volgen. In Israël geloofde men dat de koning regeerde bij de gratie van God. Hij mocht regeren in de Naam van God. Maar hij mocht dat alleen doen wanneer hij ook regeerde in de Geest van God. Het criterium daarvoor was de zorg voor de vreemdeling, de weduwe en de wees en de vraag of er recht werd gedaan. Wanneer de koning hierin tekortschoot dan was het de profeet die hem hierop aansprak. Een profeet is dus iemand die kritiek uitoefent op de machthebbers. Een profeet houdt zich bezig met maatschappijkritiek. Vanmorgen wil ik u laten zien dat Jezus zo’n profeet was.

Jezus reisde naar de tempel van Jeruzalem om daar het Joodse Pesachfeest te vieren. Het feest waarop de bevrijding uit Egypte wordt gevierd. Hij gaat het tempelplein op. Daar heerst grote drukte. Pelgrims uit het land en ook uit de diaspora komen naar de tempel om God een offer te brengen. Mensen met weinig geld kopen daarvoor een duif. Zij die het wat beter hebben kopen een lam of een schaap en de rijken kunnen zich een rund veroorloven.
Zo klinkt er op het tempelplein het geloei van koeien, het geblaat van schapen, het koeren van de duiven, het loven en bieden van handelaren en pelgrims, het gelach en gepraat van oude bekenden die elkaar na lange tijd weer ontmoeten.
Ook staan er tafels van geldwisselaars. Het onderhoud van de tempel en het levensonderhoud van de tempelpriesters kostte geld. Dit werd opgebracht door donaties van de pelgrims uit Israël en uit de diaspora. Deze donaties mochten echter niet worden gedaan met het muntgeld dat de Romeinen hadden laten drukken. Op deze munten stond namelijk aan de ene kant de afbeelding van de Romeinse keizer met daaronder de titel “Zoon van God“ of “Heiland“ of “Verlosser.“ Op de andere kant stond de afbeelding van de god van de Romeinse landmacht “Mars“ of de god van de Romeinse marine “Neptunus.“ En er waren ook munten waarop de Romeinse godin van de overwinning stond afgebeeld “Victoria.”Deze heidense munten gingen in tegen het gebod dat we net nog gehoord hebben: “Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.” Daarom mochten ze in de tempel niet worden gebruikt.

Nu is het verhaal in het verleden vaak zo uitgelegd dat Jezus boss geworden zou zijn omdat het tempelplein in een marktplein veranderd zou zijn en Hij het lawaai van de dieren en mensen en het kopen en verkopen als ontheiliging van de tempel beleefd had.
Deze uitleg leidde nog niet zo heel lang geleden tot discussie in de kerk of je op zondag zou mogen betalen voor een boek uit de boekenkraam van de ambtsgroep V&T of de ZWO-groep. Met een verwijzing naar het verhaal van vanmorgen werd dat soms afgewezen.
Maar de drukte en het lawaai en het kopen en verkopen was niet waar Jezus moeite mee had. Voor de offerdienst waren er nu eenmaal dieren nodig. Deze dieren moesten worden gekocht.
En dat munten met de afbeelding van de keizer niet mochten worden gebruikt daar zal Jezus het ook van harte mee eens geweest zijn.

Wat was het dan dat leidde tot de grote verontwaardiging van Jezus? Dat was het inzicht dat de tempel van Jeruzalem, met daarbinnen het heilige de heiligen, waarin de ark stond met stenen tafelen van Mozes, in dienst was komen te staan van de keizer van Rome.
De tempeldienst werd georganiseerd door priesters die behoorden tot de aristocratie, de elite van het volk Israël. En voor een elite geldt wat voor een koning geldt: zij zijn verantwoordelijk voor de zorg voor de vreemdeling en de weduwe en de wees. Maar de tempelpriesters schoten hierin te kort. Zij collaboreerden met de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus en door hem met de keizer van Rome. En het beleid van de keizer van Rome was gericht op het plunderen van de landen die door hem waren gekoloniseerd. Deze plundering werd afgedwongen door militaire macht, de macht van het zwaard.

Tijdens zijn rondreis door het land zag Jezus welke gevolgen dit had voor het gewone volk: armoede, ziekte, uitzichtloosheid en dood. Dat raakte Hem diep. En daarom raakt hij hevig verontwaardigd wanneer het tot Hem doordringt dat er de plek waarvan af profetische kritiek zou moeten klinken op het beleid van de keizer, er gezwegen wordt over recht en gerechtigheid en de offerdienst gewoon doorgaat.

Jezus raakt niet geïrriteerd maar heilig verontwaardigd. Het is een verontwaardiging die u en ik ook voelen wanneer we voor het journaal zien hoe ordetroepen in Myanmar, Wit- Rusland en Moskou op weerloze demonstranten inslaan. Het is een profetische verontwaardiging.

Het omverwerpen van de tafels is een profetische, maatschappijkritische daad van Jezus die doet denken aan Jeremia 7. Daar lezen we dat de Eeuwige tegen de profeet Jeremia zegt:“Ga in de tempelpoort staan en verkondig deze boodschap. Dit zegt de Heer van de hemelse machten, De God van Israël: Beter je leven, dan mogen jullie in dit land blijven wonen. Vertrouw niet op de bedrieglijke leus: Dit is de tempel van de Heer! Dit is de tempel van de Heer! Denken jullie soms dat het huis van de Heer een rovershol is?  Als jullie je leven werkelijk beteren, als jullie elkaar rechtvaardig behandelen, vreemdelingen en wezen en weduwen niet onderdrukken, geen onschuldig bloed vergieten en niet achter andere goden aanlopen jullie onheil tegemoet, dan mogen jullie hier blijven wonen.”
Door het omverwerpen van de tafels zegt de profeet Jezus tegen de priester-aristocratie, de elite van het land: Jullie hebben van de tempel jullie rovershol gemaakt. En dan zegt Hij niet uit boosheid: “Jullie moeten wegwezen! “Nee Hij roept ze op tot omkeer: “Als jullie je leven werkelijk beteren, als jullie elkaar rechtvaardig behandelen, vreemdelingen, weduwen en wezen niet onderdrukken maar voor hen zorgen en het recht herstellen, dan kun je hier blijven wonen. Dan verandert jullie rovershol weer in het huis van de Heer!”

De Romeinse overheid heeft heel goed begrepen dat de reiniging van de tempel door Jezus een profetische, maatschappijkritische daad was die gericht was tegen de uitbuiting van de keizer van Rome, want uit de andere evangeliën weten we dat de tempelreiniging de directe aanleiding tot Jezus’ arrestatie werd.
Jezus boog niet voor de macht van de keizer van Rome en moest dit met de dood bekopen. Pilatus was doodsbang voor Jezus. Zelfs na Zijn dood liet hij nog een stel Romeinse soldaten zijn graf bewaken. Maar deze zwaarbewapende mannen vielen in slaap en Jezus werd door God opgewekt uit de dood. Niet de keizer van Rome die het volk uitbuitte maar de God van Israël, de Redder van de armen heeft het laatste Woord.

Amen.

 

 

14 februari 2021

Lezing: Deuteronomium 6, 1-9
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,
Zoals ik aan het begin van de dienst al zei wil ik vanmorgen met u nadenken over de eerste drie woorden van de Apostolische geloofsbelijdenis: “Ik geloof in God.“
En nu lijkt het op eerste gezicht niet nodig om in te gaan op het kleine woordje “ik” waarmee de geloofsbelijdenis opent maar bij nader toezien is dit wel nodig. Want wat verstaan we onder “ik”?

In onze cultuur is dit een heel beperkt begrip geworden. Met “ik” bedoelen we onszelf zoals we tegenóver de wereld staan. Ons ik staat tegenover de wereld en los van de wereld. “Ik ben hier, de wereld is daar buiten mij.“ Er is een kloof tussen mij en de planeet aarde, tussen mij en het dierenrijk, tussen mij en het plantenrijk, tussen mij en de mensheid, tussen mij en God.
Dit “ik” noemen we “het individu“ d.w.z. het niet deelbare. Wij zijn losstaande individuen, de mensheid is een optelsom van losstaande individuen.
Dit “ik” wordt ook wel “ego” genoemd. Ons ego moet overleven in een omgeving die levensbedreigend kan zijn. Het ego treedt in werking wanneer we als baby honger krijgen of dorst .We gaan dan huilen om de aandacht van onze moeder te trekken om ons te voeden. Zo overleven we. Zo treedt ons ego in werking om ons te beschermen tegen kou ( we gaan dan op zoek naar warmte, tegen hitte, we gaan op zoek naar koelte, tegen vuur of een afgrond, wedeinzen  terug. ) Ons ego is dus gebaseerd op angst.
Het woordje “ik“duidt in onze cultuur dus aan een ik dat losstaat van de wereld om hem heen, los van de mensen om hem heen, los van de dieren, los van alles wat groeit en bloeit.
Het “ik” duidt in onze cultuur ook in de eerste plaats op een denkend ik. Het ik is een rationeel wezen. Het hart met zijn emoties en gevoelens komt pas op de tweede plaats.
Het “ik“ staat in onze cultuur ook los van God. Dan kan niet anders. Want wanneer je het “ik” losmaakt van de schepping, dan maak je het ik ook los van de Schepper.
Samenvattend: Het “ik” is in onze cultuur een rationele, ondeelbare eenheid, die los staat van de natuur, de mensheid en God. We kijken door onze ogen zoals een astronaut door zijn helm kijkt naar het heelal of een diepzeeduiker door zijn helm kijkt naar de oceaan. Het lichaam afgeschermd door ruimtepak of duikerspak waardoor de huid niets meer voelt , het lichaam uitgeschakeld wordt en de denker in alle eenzaamheid overblijft.

En nu kan ik u tot mijn vreugde zeggen dat dit niet het “ik” is waarmee de Apostolische geloofsbelijdenis opent. Het “ik” dat ik u geschetst heb zou je het “kleine ik “ of het “kleine zelf“ kunnen noemen. Het “ik” waarmee de geloofsbelijdenis opent zou je het “grote zelf “ of het “diepe zelf” kunnen noemen.
Dit diepe zelf staat niet tegenover de wereld en de natuur en de mensheid en God maar maakt er deel van uit. Je kunt onderscheid maken tussen “zijn “en “zijnden”. Alles is er. Wat alles gemeenschappelijk heeft is zijn. De concrete dingen kun je zijnden noemen. Alle zijnden  maken deel uit van het zijn. Alles rust in het zijn.
Zo maakt het diepe zelf deel uit van het zijn. Het diepe zelf rust in het zijn. En het zijn dat is Gód. Het universum is een zijnde, het is deel van het zijn, het is deel van God. De planeet aarde is een zijnde, het is deel van het zijn, het is deel van God. Dat zien astronauten wanneer ze vanuit hun ruimteschip naar die prachtige kwetsbare, blauwe planeet aarde kijken. Ze zien de schoonheid en de kwetsbaarheid. Ze zien de schoonheid en de kwetsbaarheid van God. Het verandert ze voor de rest van hun leven.

Wat geldt voor de planeet aarde in zijn geheel geldt voor de regenwouden, de zeeën en de oceanen: het zijn zijnden, deel van het zijn, deel van God. Het geldt voor de dieren, de bomen en de bloemen: zijnden, deel van God. Wanneer je ogen opengaan en je de schoonheid en de kwetsbaarheid ervan ziet, zie je de schoonheid en de kwetsbaarheid van God. Het is de roeping van de kerk in deze tijd om de mensheid de ogen te openen voor de Aanwezigheid van God in de schepping.

Onze medemensen zijn ook zijnden. Ook zij zijn deel van het zijn. Deel van God. Omdat ook wijzelf deel van het zijn zijn en daarmee deel van God, staan we dus niet als losse individuen in de wereld maar zijn we deel van het grote geheel: God. Paulus zegt: deel van het Lichaam van Christus. We kunnen zeggen dat het universum het lichaam van God is en alle mensen leden daarvan. Geen losse individuen maar broeders en zusters verbonden door een intiemere band dan de bloedband, verbonden door de band van het zijn, verbonden door God.

Tot zover het woordje “ik”.  Nu zou ik nog even met u willen kijken naar de woorden “in God”, van ”Ik geloof in God. “

Vanuit het “kleine i “ dat in de eerste plaats een rationeel ik is, betekent “ik geloof“ dat ik een aantal geloofswaarheden voor waar aanneem. Ik zeg dan met mijn verstand: Ik geloof dat er een God is. Ik geloof dat Hij hemel en aarde geschapen heeft. Ik geloof dat Hij zich in de Heilige Schrift openbaart enzovoort.

Maar het “ik geloof“ in de geloofsbelijdenis duidt niet in de eerste plaats op het met je verstand voor waar aannemen van een aantal geloofswaarheden. De Apostolische geloofsbelijdenis wordt ook wel aangeduid als “het Credo.“  En “Credo“ ik  geloof in het Latijn. In het woord “Credo“ zijn twee woorden te onderscheiden: Het “cre “ verwijst naar het Latijnse woord voor hart: Cor en het “do“ verwijst naar het Latijnse woord “geven, toevertrouwen.“ Credo betekent: “ik geef mijn hart aan“, “ik vertrouw mij toe aan“. Ik geloof in God betekent dus : “Ik vertrouw mij toe aan God.“

Nu kunt u zien hoe prachtig die woorden zijn waarmee de geloofsbelijdenis opent: Ik geloof in God. Het kleine, angstige ik, dat alleen maar bezig is om te overleven, dat zich eenzaam voelt en denkt los te staan van de natuur en de mensheid, laat zijn angst los en vertrouwt zich toe aan God. God die niet ver weg is ergens boven in de hemel maar om ons heen, in de medemens, in de natuur.

Hoe krijgen we nu een relatie met god ?
God is het zijn. Wij zijn zijnden en als zijnden deel van het zijn en dus deel van God. De vraag kan dus niet zijn: hoe krijgen we een relatie met God? Die relatie is er al omdat we deel van God zijn.

De vraag kan wel zijn: Hoe krijgen we een persoonlijke relatie met God? Hoe komen we met Hem of Haar in een persoonlijke relatie te staan? In een Ik – Gij relatie?

Dat gebeurt doordat God in ons een verlangen wekt. Je zou je kunnen voorstellen dat de kom van mijn linkerhand ons hart voorstelt en dat mijn gebalde rechtervuist de scheppingskracht van God is. Met Zijn scheppingskracht oefent God druk uit op ons hart. Zo ontstaat daar de vorm van Zijn scheppingskracht. Die vorm is een ruimte, een leegte. Toen de scheppingskracht van God in ons hart aanwezig was, was ons hart helemaal van Hem vervuld. Toen God Zich weer terugtrok liet hij een ruimte achter, een leegte. Deze leegte is een verlangen naar Hem.

Gerard Reve brengt dat verlangen op poëtische wijze onder woorden. Hij dicht:

“Voordat ik de nacht in ga, die voor eeuwig lichtloos gloeit,
wil ik nog eenmaal spreken en dit zeggen:
dat ik nooit anders heb gezocht
dan U, dan U,  dan U alleen.“

En ook:

“Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat gij waarachtig leeft,
dan denk ik , dat Gij Liefde zijt en eenzaam, en dat,
in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt, zoals ik U “

Ons verlangen naar God motiveert ons om te zoeken naar God, om Hem aan te spreken en om dan te ontdekken dat Hij niet ver is maar wij omringd zijn door Hem en kunnen luisteren naar zijn Stem.
Amen.

 

 

7 februari 2021

Jeugddienst

Lezing: Lucas 8
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Jongens, meiden, broeders, zusters,

Stephan las met ons de gelijkenis van de zaaier uit Lucas 8. Hij begon te lezen met vers 4 omdat daar de gelijkenis van de zaaier begint maar het is toch leuk om even naar de verzen 1 t/m 3 te kijken.
We lezen daar dat Jezus een begin maakte met Zijn rondreis door het land om de mensen zijn boodschap van hoop te brengen. En er wordt verteld dat zijn twaalf leerlingen bij Hem waren. Daar horen we niet van op. Dat Jezus vergezeld werd van zijn twaalf leerlingen wisten we wel. Maar in Lucas 8: 2, 3 lezen we dat er ook drie vrouwen met Hem meereisden : Maria van Magdala, Johanna en Susanna. Maar daar blijft het niet bij . Er staat ook dat er nog vele andere vrouwen met hem reisden en dat uit hun eigen middelen voor Jezus zorgden.
Die twaalf mannelijke leerlingen staan ons helder voor ogen. Veel minder helder staan zijn vrouwelijke leerlingen ons voor ogen. Daarom haal ik ze maar even naar voren: Maria, Johanna en Susanna en nog veel vrouwen die “uit eigen middelen voor Jezus zorgden”. Blijkbaar rijke vrouwen. Het maakt nieuwsgierig waarom juist rijke vrouwen zich tot Jezus aangetrokken voelden. Ervoeren zij een leegte in hun leven?

De gelijkenis van de zaaier vertelt over iemand die naar zijn land ging om te zaaien. Ik heb het wel eens vaker gezegd: het akkerland in Israël was niet te vergelijken met het akkerland dat wij kennen. Hectares land van mooie zwarte aarde waarin geen stenen liggen, dat  wel een dikte van een meter of meer heeft en in zijn geheel omgeploegd kan worden en helemaal ingezaaid of beplant kan worden.
In Israël had je niet van die mooie stukken aaneengesloten akkerland. Hele stukken land waren niet te gebruiken omdat het rotsland was. Er waren stukken die op het oog goed te gebruiken waren omdat je grond zag liggen maar wanneer je er een stok in stak merkte je dat je al na een paar centimeter op rotsachtige bodem stuitte. Maar er waren gelukkig ook stukken land waarop voldoende vruchtbare grond lag  dat dik genoeg was om er te kunnen zaaien en oogsten.

De zaaier kent de verschillen, hij weet dat er geen beginnen aan is om op het ene stukje wel en het andere stukje niet te zaaien. Hij zaait breed uit en zal wel zien welk zaad opkomt en welk niet.
En dan blijkt het zaad te vallen op vier verschillende landingsplaatsen: 1. Er valt zaad op de weg 2. Er valt zaad op rotsachtige bodem 3. Er valt zaad tussen distels 4. En er valt zaad op vruchtbare grond.
Dat Jezus in het verhaal kiest voor vier verschillende soorten grond is geen toeval. In het Joodse onderwijs worden altijd vier verschillende soorten mensen onderscheiden. Bij voorbeeld in de liturgie van de Sederviering waarin de bevrijding uit de slavernij met kinderen gevierd wordt. Daar is spreken van vier soorten kinderen:

  1. Het verstandige kind dat vraagt: Wat wil van God van ons?
  2. Het onverstandige kind vraagt: Wat stelt die onzin allemaal voor?
  3. Het eenvoudige kind vraagt: Hoe kan ik het begrijpen?
  4. Het kind dat niets durft te vragen.

Deze vier zijn eigenlijk geen vier verschillende kinderen maar we zijn ze alle vier tegelijkertijd.
Op Joodse wijze onderscheidt Jezus dus vier verschillende soorten grond. En op Joodse wijze kunnen we zeggen dat we niet of de ene of de andere soort zijn maar op het moment deze en op het andere moment die soort grond.
Het zaad dat zijn de woorden van Jezus. Zijn woorden waren en zijn een boodschap van hoop. Jezus tegen de mensen die treurden: Wees blij want jullie zullen worden getroost. Tegen de mensen die honger hadden zei Hij: Wees blij want jullie zullen te eten krijgen. Tegen de vredestichters zei Hij: Wees blij want er zal vrede komen. Tegen de mensen die zich inzetten voor recht en gerechtigheid zei Hij: Wees blij! Gerechtigheid zal er komen!

Deze boodschap van Jezus hoorden we al in het lied dat klonk voor de dienst. Dat lied: “Ik geloof:”
Ik geloof in tegen bierkaaien vechten. Ik geloof in de helpende hand. Ik geloof in het weerloze, breekbare kleine. Ik geloof niet in zekerheid maar in vermoeden. Met het risico voor gek versleten te worden geloof ik dat het allemaal goed komt. Ik geloof omdat het wel moet!
Dit lied zou Jezus bijzonder aangesproken hebben en hij het uit volle borst meegezongen hebben!

Het zaad dat de zaaier met brede gebaren uitstoot zijn dus woorden van hoop. Hoop dat alles uiteindelijk goed zal komen voor iedereen. Deze woorden van hoop vallen als zaadjes op de bodem van onze ziel.
Een deel valt op de weg die daar loopt en wordt weggepikt door vogels. Voordat de woorden tot ons door kunnen dringen en ons hoop kunnen geven zijn ze alweer weg.
Een andere deel valt op rotsachtige bodem met daarop een laagje vruchtbare grond. De zaadjes ontkiemen en schieten wortel. Maar al snel stuiten de wortels op de rotsbodem. Ze kunnen ze geen water vinden en drogen uit. Wanneer we de woorden van hoop horen worden we er  echt blij van maar de woorden dringen niet zo diep tot ons door dat die blijdschap blijvend is en ons in beweging zet. Al snel zijn we ze weer vergeten.
Een derde deel van het zaad valt tussen de distels, krijgt geen ruimte om te groeien en verstikt. We hebben de woorden van hoop wel gehoord en we worden er blij van maar alles wat we moeten doen en willen doen neemt ons zo in beslag dat de woorden van hoop in de drukte verdwijnen.
Gelukkig valt er ook een deel van het zaad in vruchtbare grond.
De woorden van hoop vallen op de juiste plaats op de grond van onze ziel waar ze kunnen ontkiemen en ons motiveren om ons in te zetten voor God, onze medemens, de dieren en het behoud van onze mooie kwetsbare planeet aarde.

Het lied One day waar we naar luisterden wordt gezongen door mensen bij wie het zaad in vruchtbare aarde gevallen is:
Soms lig ik in het licht van de maan, zie ik de schoonheid en dank ik God dat ik adem. Dank U dat ik hier ben voor een bepaalde reden om me in te zetten voor U en voor mijn medeschepselen: de mensen en de dieren en uw mooie aarde.
Soms verdrink ik in mijn tranen maar ik laat me niet ontmoedigen. Ook al heerst er veel negativiteit , op een dag keert alles ten goede. Ik wacht al mijn leven lang op iemand die zegt: er zal geen oorlog meer zijn, geen vechten, kinderen zullen spelen, iedereen zal gelijk behandeld worden. Stop met  de haat en het geweld ! Iedereen mag blij zijn met zichzelf en met zijn allen leven we onder dezelfde zon !

Ook in dit lied klinkt de blijde boodschap van Jezus door. Wanneer mensen van goede wil de handen ineen slaan dan zal het wereldwijde rijk van vrede, vriendschap , welvaart en veiligheid voor iedereen er komen! Geloof je dat?  Yes, we can!

We gaan nu luisteren naar het lied: “Create in me”. “Schep in mij”. “Schep in mij een rein hart. Laat me op U lijken. Leer me Uw lied., Dan zullen we opnieuw geboren worden om gezegend te worden in Uw liefde.”

Opnieuw geboren worden wil zeggen dat we geloven dat het wereldwijde vrederijk dat Jezus aankondigde er zal komen. Opnieuw geboren worden wil zeggen dat wij gaan leven vanuit de hoop daarop. Opnieuw geboren worden wil zeggen dat wij gaan zien op welke wijze wij op onze eigen plaats, in onze eigen kring, ons steentje kunnen bijdragen aan een betere wereld. Kunnen we dat?  “Yes we can!” Amen,

 

 

 

17 januari 2021

Lezing: Johannes 2, 1-12
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

 

Gemeente van Christus,

Vandaag is het de 2e zondag NA Epifanie of de derde zondag VAN Epifanie. Epifanie betekent: verschijning. Op de zondagen van Epifanie vieren we de verschijning van de Heer. Met kerst vieren we Zijn geboorte. En op de zondagen van Epifanie Zijn verschijning als volwassen man op het wereldtoneel. Plaats je de verschijning op één zondag dan is dat zondag Epifanie en noem je de zondagen daarna de zondagen Na Epifanie. Zie je de verschijning als een doorgaand gebeuren dan spreek je over de zondagen VAN Epifanie.

Vorige week hebben we het prachtige begin van het evangelie van Johannes gelezen: “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. “Ik heb toen uitgelegd dat met Woord vrouwe wijsheid uit Spreuken 8 wordt bedoeld. Vrouwe wijsheid die voor de schepping Gods lieveling en oogappel was en door wie God hemel en aarde geschapen heeft.

Van deze wijsheid wordt gezegd dat zij mens geworden is in Jezus en bij ons gewoond heeft. In het scheppingsverhaal lezen we dat God de mens schiep naar zijn beeld en gelijkenis en dat hij hen mannelijk en vrouwelijk schiep. Jezus was mannelijk maar zijn wijsheid vrouwelijk. Hij was een compleet mens. Johannes jubelt het uit: “Wij hebben zijn grootheid gezien! “
En hij zegt: “De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien maar de enige Zoon, die Zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen. “

Prachtig!

Echter, in de zin: “De wet is door Mozes gekomen MAAR goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen.“zou ik één woordje willen veranderen n.l. het woordje “ maar”. Wanneer je zegt: “De wet is door Mozes gekomen MAAR goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen dan klinkt dat alsof de wet van een lagere orde is. Het klinkt dan als: “De wet is door Mozes gekomen, heel mooi! maar nu hebben we iets veel mooiers n.l. Jezus Christus.” Mijns inziens doet dit geen recht aan de hoge waarde van de wet. De wet was het geschenk van God aan zijn volk Israël. Jezus Christus het geschenk van God aan de volkeren van de wereld. Beide zijn geschenken van God. Beide zijn gelijkwaardig. Dat zal ik aan de hand van het verhaal over de bruiloft te Kana uitleggen.

Maar eerst wil ik met u kijken naar een filmpje uit de Park Lane Synagoge in New York waaruit blijkt hoe groot de liefde van de Joden is voor de wet beter gezegd: de Thora. We zien hoe de Thora rollen uit een kast worden gehaald en liefdevol in de armen worden genomen. De naam van de kast is “de ark “. Zoals de stenen tafelen van Mozes in de ark werden bewaard zo worden de papieren Torah rollen in de ark bewaard.

Filmpje

We zien de liefde voor de Torah, we horen hoe zielsverbonden de Torah bezongen wordt.

In de Protestantse kerk hebben we een negatieve kijk op de wet ontwikkelt. Onze kijk op de wet werd voor een groot deel bepaalt door het hoofdonderwerp van de reformatie: de rechtvaardiging door het geloof. Luther worstelde met het gevoel dat hij niet goed genoeg was in Gods ogen. Hij deed zijn uiterste best om door navolging van de wet Gods liefde waardig te worden. Hij probeerde de wet volmaakt te volgen. Maar dat lukt geen mens. Voor Luther was het een enorme bevrijding te ontdekken dat hij Gods liefde niet hoefde te verdienen door perfecte naleving van de wet maar dat God hem al liefhad als zondaar. ”Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof hebben vrede met God door Jezus Christus“ las hij in  de brief van Paulus aan de Romeinen. En dat was Luther’s grote bevrijding.

In het N.T. zie je bij sommige Farizeeën ook het idee dat je Gods liefde zou kunnen verdienen door perfecte naleving van de voorschriften van de wet. En Jezus en Paulus keren zich hiertegen. Ze maken duidelijk dat we Gods liefde niet hoeven te verdienen maar deze al hebben.

De neiging om te denken dat een mens aan voorwaarden moet voldoen om Gods liefde waardig te worden zie je door alle tijden heen in alle wereldreligies. Het is een menselijke neiging die steeds weer de kop op steekt. Niets is zo moeilijk voor een mens dan te geloven dat hij of zijn onvoorwaardelijk door Gods lief wordt gehad. Niets is zo moeilijk om te geloven dat God met liefde naar je kijkt.

Waar het mij nu vanmorgen omgaat is te laten zien dat de opvatting dat je de wet volmaakt zou moeten volgen om Gods liefde te verdienen niet kenmerkend is voor het geloof van het volk Israël. Het is een verkeerde interpretatie ervan voortkomend uit het onvermogen van de mens om te geloven dat hij of zij goed is zoals hij of zij is.

Wie in het oog wil krijgen wat de eigenlijke betekenis is van de Thora voor het volk Israël moet kijken naar het Joodse feest: Simchat Thora, het feest van de vreugde van de wet. Ieder jaar leest men in de synagoge de eerste vijf boeken van Mozes: Genesis 1 t/m Deuteronomium 34. Daarna begint men weer van voren af aan. Dat begin wordt gevierd op Simchat Torah . Men danst dan met de Torah rol in de armen. De Tora rol wordt liefdevol omarmd zoals je danst met een geliefde. De dans met de Torah symboliseert het leven met de Torah. Wie leeft met de Torah kan dansend door het leven gaan. De Torah is geen zwaar juk dat men draagt en waaronder men gebukt gaat en bijna niet kan dragen…de Torah zorgt er juist voor dat je vooruit kunt, dat je dansend door het leven kunt gaan. “Mijn juk is zacht “, zegt Jezus wanneer Hij spreekt over de Torah.
Degene die op Simchar Torah danst met de Torah rol als een geliefde in zijn armen wordt “bruidegom van de Torah “genoemd en een vrouw die danst met de Torah is bruid van de Torah.”

En met deze beeldspraak belanden we op de bruiloft in Kana. Jezus is daar met Zijn eerste drie leerlingen: Andreas, Simon en Filipus. Nu moet u weten dat een bruidegom in Israël gewoonlijk drie bruidsjonkers heeft. Jezus wordt dus geïntroduceerd als de bruidegom van het feest. Dan raakt de wijn op. Maar er staan zes stenen watervaten bedoeld voor het Joodse reinigingsritueel zoals deze wordt voorgeschreven in de Joodse wet. En dan verandert Jezus het water in wijn. Het feest is gered.
Die zes stenen watervaten zijn het symbool voor de Torah. Het water dat kleurloos en smakeloos is symbool voor het leven van een mens die niet kan geloven door God te worden bemind. Voor zo’n mens wordt het leven kleurloos en smakeloos wanneer hij of zij gaat proberen door een perfect leven te leiden Gods liefde te verdienen.

Maar Jezus maakt door Wie hij is en door de wijze waarop hij met mensen omgaat duidelijk dat ieder mens kostbaar is in Gods ogen. Jezus keek de mensen aan met liefdevolle ogen. Er ging zoveel liefde en warmte en kracht van Hem uit dat één liefdevolle blik van Hem het leven van mensen en het gevoel over zichzelf voorgoed veranderde.

Door het water van de wet in wijn te veranderen maakt Jezus duidelijk dat het naleven van de voorschriften van de wet geen loodzware taak is maar het leven vreugdevol maakt.

En deze opvatting van de wet is de eigenlijk Joodse opvatting. Jezus herinnert zijn Joodse broeders en zusters aan de oorspronkelijke bedoeling van de Thora. En wij christenen mogen daarvan leren.

Nu terug naar de proloog van het evangelie van Johannes: “De wet is door Mozes gegeven MAAR goedheid en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Ik lees in plaats van het woordje “maar” het woordje “en”. De wet is door Mozes gegeven en waarheid en goedheid zijn door Jezus Christus gekomen. “

De Torah is het geschenk van God aan het volk Israël. Door de Thora is het volk vreugdevol verbonden met God, tot op vandaag. Jezus is het geschenk van God aan de volken van de wereld. Door Hem zijn wij vreugdevol verbonden met de God van Israël. De Torah en Jezus zijn helemaal gelijkwaardig. Jezus danst als bruidegom van de Torah met de Torah rol in zijn armen. Hij nodigt ons uit op het Joodse bruiloftsfeest in Kana.

Amen.

 

31 januari 2021

Lezingen: Deuteronomium 18, 15-20    Marcus 1, 21-28
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Het is vandaag de vierde zondag van Epifanie. “Epifanie” betekent: “verschijning” op de zondagen van Epifanie richten we onze aandacht op de verschijning van de Heer. Zo richten we vandaag onze aandacht op Jezus’ eerste openbare optreden in de synagoge van Kafarnaum.

De ruïne van deze synagoge kun je tot op de dag van vandaag bezoeken. Wellicht bent u er wel eens geweest. Ik ben er zelf niet geweest maar op een foto ziet de synagoge er wat Grieks uit. Het is een rechthoekig gebouw. Het dak wordt gedragen door zuilen. Op de plek waar bij ons de preekstoel zou staan stond een kast met daarin de Thora rollen. Zoals ik twee weken geleden al zei: deze kast heet de ark. Zoals de stenen tafelen van Mozes in de ark van het verbond bewaard werden ( die houten kist die het volk Israël met zich meedroeg tijdens de reis door de woestijn en die later in het Heilige der heiligen in de tempel geplaats werd )  zo werd ook de papieren Thora in de ark bewaard.

Voor de ark was een spreekgestoelte vanwaar de lezingen werden gedaan. De mannen zaten beneden. De vrouwen op gaanderijen aan weerszijden van het gebouw.
In een synagogedienst mocht één van de aanwezigen de Thora lezing verzorgen en er een uitleg over geven.

Zo kwam het dat Jezus sprak in de synagoge van Kafarnaum. De mensen luisterden naar Hem en dan lezen we bij Markus :
“Ze waren diep onder de indruk van zijn onderricht want hij sprak hen toe als iemand met gezag, niet zoals de schriftgeleerden”.

Deze toevoeging: “niet zoals de schriftgeleerden” is denk ik niet bedoeld als sneer naar hen. Marcus wil niet de schriftgeleerden naar beneden halen maar hij wil het gezag benadrukken waarmee Jezus sprak.

Wat kunnen we zeggen over dit gezag ? We kennen allemaal wel mensen die gezag uitstralen. Wanneer zij op een vergadering of een verjaardag het woord nemen iedereen als vanzelf stil om naar hem of haar te luisteren. Niet omdat hij of zij met luide stem spreekt of op een dwingende toon spreekt maar omdat hij of zij met natuurlijk gezag spreekt. Nelson Mandela was zo iemand.

Maar terug naar het gezag dat Jezus uitstraalde. Wat kunnen we daar over zeggen? Ik geloof dat Jezus zo één was met God dat Hij niet meer te onderscheiden was van God. Wanneer Hij sprak was het alsof de Stem van God sprak. Met nadruk zeg ik : “alsof de Stem van God sprak”. De mensen hoorden niet een Stem uit de hemel. Ze hoorden de stem van de mens Jezus. Maar de stem van de mens Jezus was bezield met de Stem van God. Zoals je door een mooi lied of mooie muziek boven je zelf uitgetild kunt worden en heel even in de vreugdevolle Tegenwoordigheid van God verblijft, zo werden de mensen door de stem van Jezus boven zichzelf uitgetild en werden ze vervuld van onuitsprekelijke liefde en vreugde en hoop.

Maar er was in de synagoge ook een man die bezeten was door een onreine geest en hij schreeuwde: “Wat hebben wij met jou te maken Jezus van Nazareth? Ben je gekomen om ins te vernietigen ? Ik weet wel wie je bent: de heilige van God.”
Wat moeten wij ons voorstellen bij “een man die bezeten was van een onreine geest?” Het gaat om een man die “bezeten was”, hij was dus niet vrij. Zijn gedachten en handelingen worden niet gestuurd door hem zelf maar door een geest die zijn zelf in bezit genomen heeft. De geest wordt “onrein” genoemd dat betekent dat de geest een liefdevolle houding t.o.v. God en medemens en een liefdevolle omgang met hen in de weg staat.
In onze cultuur is het idee dat er buiten ons boze geesten zouden zijn die geen lichamen hebben maar wel als geesten rondwaren, niet meer zo aanwezig. Dit is een mythische manier van denken. In onze cultuur denken we meer psychologisch.

De relschoppers die deze week in een aantal steden vernielingen aanrichten waren lieve zoons, broers en vaders maar in groepsverband konden ze geen weerstand meer bieden aan de geest van vernieling die van hen bezit nam. Een dag later verklaarden ze voor de rechter: “Ik was mezelf niet, zo ken ik mezelf niet”.

In Rwanda in de jaren 80 raakten als ik het goed zeg de Huti’s bezeten van haat en moordzucht en vermoorden brave huisvaders hun buren met wie ze altijd in vrede geleefd hadden. Er vielen miljoenen doden.

Wat in bijbelse tijd mythische verklaard werd als boze geesten benoemen wij vandaag de dag in psychologische en termen als massahysterie.
Ook zonder het geloof in boze geesten die buiten ons rondwaren en bezit van ons nemen kunnen wij onderscheid maken tussen goed en kwaad. We weten dat we in de ban kunnen komen van hebzucht, eerzucht, heerszucht, jaloezie of haat. Dat zijn heftige gevoelens die ons gevangen kunnen houden en een liefdevolle verhouding tot God en medemens en daarmee een vreugdevol leven in de weg kunnen staan.

 

Iemand die gevangen is door hebzucht, eerzucht, jaloezie, haat is niet gelukkig. Je wordt er ongelukkig van. Zo zal ook de man in de synagoge van Kafarnaum ongelukkig geweest zijn. Je zou zeggen dat hij zielsgelukkig moet zijn geweest toen hij Jezus zo vol gezag en liefde hoorde spreken. Hier was een mens die hem zou kunnen bevrijden! Het tegendeel gebeurt: de man wordt juist heel boos!

“Wat hebben wij met jou te maken Jezus van Nazareth? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent : de heilige Gods!”

Hoewel hij lijdt aan zijn gevangenschap wil hij zich toch niet laten bevrijden. Wij mensen laten onze eerzucht, heerszucht, haat niet zo maar los.

We verbeelden ons dat het een kracht is, dat het ons helpt om te overleven, dat we zonder niets zijn.

Het hart van de mens die bezeten is, is een bevroren hart. God is de zon. Met de stralen van Zijn zon raakt God het bevroren hart. “Help” roept het hart “ik sterf!” maar het hart sterft niet, het komt tot leven. Het wordt een warm kloppend hart. Een hart vol liefde voor God en mensen.

De man in de synagoge van Kafarnaum  wordt doodsbang wanneer hij Jezus hoort spreken. Hij is bang zichzelf te zullen verliezen. Hij weet niet dat hij zichzelf juist zal vinden. Hij zal zichzelf vinden als kind van God en vriend van mensen.

Dan spreekt Jezus hem toe vanuit zijn eenheid met God. Met een stem waarin het gezag en de liefde van God doorklinkt spreekt Jezus de man toe. “Zwijg!” zegt hij tegen de stemmen die de man gevangen houden in hebzucht, eerzucht, heerszucht, jaloezie en haat.

Marcus schrijft: “De onreine geest deed de man stuiptrekken en verliet hem met een luide schreeuw”. Jezus gaf de man terug aan zichzelf. Jezus maakte het de man mogelijk een leven op te bouwen van liefde tot God en medemens.

In vers 25  lezen we “Jezus sprak hem streng toe”. Dit hem slaat op de onreine geest. Hem sprak Jezus streng toe maar de man die door de geest bezeten was keek Jezus met liefdevolle ogen aan. Geen moment sprak er veroordeling of boosheid uit Zijn ogen. Geen honderste, geen miljoenste van een seconde: alleen liefde, pure liefde, goddelijke liefde.

Amen.

 

 

 

 

10 januari 2021

Lezing: Spreuken 8, 12-36.   Johannes 1, 1-18
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

De brieven van Paulus zijn geschreven in de jaren 50 na de geboorte van Christus. De evangeliën Marcus, Matteus en Lucas in de jaren 70 na Christus. Het evangelie van Johannes is het jongste evangelie. Het is geschreven in de jaren 90 na Christus. Er zijn overeenkomsten met en verschillen tussen de drie eerstgenoemde evangeliën en het evangelie van Johannes. De overeenkomst is o.a. dat in alle vier de evangeliën Jezus centraal staat. Maar in de eerste drie evangeliën ligt het accent op het leven van Jezus: op wat hij zei en deed en wat Hem overkwam. In het evangelie van Johannes staat de Persoon van Jezus centraal. Het gaat steeds om de vraag Wie Hij is.

De eerste drie woorden van de bijbel en de eerste drie woorden van het evangelie van Johannes zijn dezelfde: “In den beginne”: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde, de aarde nu was woest en ledig en duisternis lag over de vloed maar de Geest Gods zweefde over de wateren.” Met deze woorden opent de bijbel.

Johannes grijpt hierop terug wanneer hij aan het begin van zijn evangelie schrijft: “
“In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Alles is erdoor ontstaan. “

Johannes begint zijn evangelie met een verwijzing naar de schepping. In Jezus ziet Hij een nieuw begin van de schepping. Jezus als eerste mens van een nieuwe schepping.
En dan lezen we in Genesis 1: “God zei: er moet licht komen” en er was licht. God zag dat het licht goed was en hij scheidde het licht van de duisternis. Het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. “

En zo begint ook Johannes het scheppingsverhaal van Jezus met de schepping van het licht: “In het Woord (dat in het begin bij God was)   was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.”

Dit licht wordt bezongen in talloze liederen. Zo zongen we met kerst: “Er is uit ’s werelds duist’re wolken een licht der lichten opgegaan. “

En in de Paaswake roepen we elkaar toe: “Christus het licht!”

“In het Woord was leven” schrijft Johannes en dan jubelt hij het uit in vers 14: “Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige zoon van de Vader. “
“Het Woord is mens geworden, schrijft Johannes en “Dit Woord was in het begin bij God en alles is erdoor ontstaan. “Wat bedoelt Johannes met het Woord?

In de Griekse grondtekst wordt hier het woord “logos“ gebruikt. Maar om de betekenis van het woord op te sporen moeten we niet te rade gaan in de Griekse literatuur maar in de heilige schriften van het volk Israël.

En dan ontdekken we dat het Woord waar Johannes het over heeft verwijst naar de wijsheid van God. De wijsheid waarmee God hemel en aarde geschapen heeft. En deze wijsheid werd voorgesteld als een vrouw. In Spreuken 8 dat Yvonne met ons gelezen heeft is vrouwe wijsheid aan het woord. Zij zegt daar:

“De Heer heeft mij voor al het andere verworven, toen hij met zijn scheppingswerk begon, schiep Hij eerst mij. Ik ben in het begin gemaakt, nog voor alles er was, nog voor de aarde vorm kreeg….Ik was zijn lieveling, een bron van vreugde, elke dag opnieuw. En ik was altijd verheugd in zijn aanwezigheid, ik vond vreugde in zijn hele aarde en was blij met alle mensen. “

In het begin van het evangelie lezen we dat het Woord bij God was en ook dat Woord God was. De wijsheid van God wordt voorgesteld als een vrouw naast God. De wijsheid van God wordt gepersonaliseerd. Dit is een dichterlijke, poëtische, beeldende en mystieke wijze van spreken.

Wat is het een prachtig beeld! Het beeld van God als vader, rechter of koning wordt wat verzacht. De ernst wordt gerelativeerd. Bij de schepping had God een vrouw aan zijn zijde met wie Hij hemel en aarde geschapen heeft. Een vrouw die voor Hem een bron van vreugde was.

En ook het eenzame idee dat God voor de schepping helemaal alleen was wordt gerelativeerd. Hij was niet eenzaam en alleen maar had een vrouw aan zijn zijde. Beeldspraak natuurlijk! Maar mooie beeldspraak!

Wanneer we nu lezen in vers 14 dat het Woord mens geworden is en onder ons gewoond heeft, dan wordt dit dus gezegd over vrouwe wijsheid. Vrouwe wijsheid is mens geworden en heeft bij ons gewoond. En vrouwe wijsheid is mens geworden in Jezus. Vanuit deze beeldspraak bekeken zou het mooi geweest zijn wanneer Jezus een vrouw geweest zou zijn.

Maar Jezus was een man en daarom schrijft Johannes ook: “Het Woord is mens geworden en wij hebben Zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. “

Hoe kunnen wij de bedoeling van Johannes begrijpen wanneer we deze losmaken uit de beeldspraak?

Ik denk als volgt: Voor God hemel en aarde en de mens schiep maakte Hij een ontwerp van deze drie. Een blauwdruk of bouwtekening zou je kunnen zeggen. En ook van de mens maakte hij een ontwerp. In zijn goddelijke wijsheid dacht God na over het functioneren van de organen in het lichaam, hoe ze zouden kunnen worden voorzien van zuurstof, hoe daar een bloedsomloop voor nodig zou zijn en deze op gang gehouden zou moeten worden door het hart. God dacht na over de hersenen, hoe de hersenhelften zouden moeten samenwerken. En hij dacht na over ogen, oren, neus, het proeven in de mond en de tastzin.

En God realiseerde zich dat het saai zou zijn wanneer er alleen mannen zouden zijn. Daarom besloot hij ook vrouwen te ontwerpen. En hij bedacht dat ze van elkaar zouden kunnen houden. Maar dat betekende dat ze zich ook tot elkaar aangetrokken zouden moeten voelen. Ze zouden er dus ook aantrekkelijk uit moeten zien.

En zo werkte God dagen en nachten door aan het ontwerp van de mens. En na maanden en maanden hard werken was Hij eruit.
Voor Zich op de tekentafel lag een ontwerp van de mens waar Hij helemaal tevreden over was. Deze mens zou Hij scheppen.

En wat bedoelt Johannes nu wanneer hij schrijft dat het Woord mens geworden is? Hij bedoelt dat in Jezus, die mens van de tekentafel van God, die ideale mens in Gods ogen, werkelijkheid geworden is.

Johannes is er vol van: Het Woord is mens geworden en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.

En daarom zingen wij met kerst: “Er is uit ’s werelds duist’re wolken een licht der lichten opgegaan” en daarom roepen wij in de paaswake elkaar toe: “Christus het licht!” Wij herkennen in Jezus de mens zoals God die bedoeld heeft bij de schepping. Wij herkennen in Hem de mens die wij kunnen zijn.

In het scheppingsverhaal lezen we dat God de mens schiep: mannelijk en vrouwelijk. Dat betekent dat ieder mens een mannelijke en een vrouwelijke kant heeft. Jezus was een man maar de wijsheid waaruit Hij leefde was Zijn vrouwelijke kant. Daarom kunnen zowel mannen als vrouwen zich met Hem identificeren en met Johannes uitroepen:

“Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die Zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen. Amen.

1 november 2020, jeugddienst

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lieve mensen,

De lezingen van vanmorgen zijn uit Marcus 7.
De jongeren hebben zojuist een tweespraak laten horen naar aanleiding van het eerste deel van Marcus 7. Ik zal nu iets zeggen over het tweede deel van Marcus 7 het verhaal over Jezus en de Syro- Fenicische vrouw. Deze jeugddienst was geplant op vredeszondag. Als thema hadden we bedacht: “ Woorden kunnen wel pijn doen ! “Wanneer kinderen op een schoolplein elkaar uitschelden dan roepen ze elkaar toe: “Schelden doet geen pij-ijn ! Schelden doet geen pij…ijn! “Maar dat klopt niet: woorden kunnen wel pijn doen. We weten allemaal hoezeer woorden kunnen doen. Hoe je gekwetst kunt worden door woorden van anderen. En helaas zijn het niet alleen kinderen die elkaar met woorden pijn kunnen doen. Ook volwassenen kunnen bijzonder kwetsend zijn.

In de afgelopen week zagen we dat ook in de journaals. Er zijn Nederlanders die zich bijzonder boos maken over de maatregelen die de regering neemt om het Corona-virus in te dammen. Zij geloven helemaal niet dat er een virus is maar menen dat het een verzinsel is van de fabrikanten om rijk te kunnen worden van de verkoop van mondkapjes en vaccins. Zij geloven dat er een complot achter zit. Voor het journaal zagen we hoe deze complotdenkers voor hert gebouw van de tweede kamer, ministers en kamerleden allerlei kwetsende woorden toeschreeuwden: pedofielen! hoeren! enzovoort. Woorden kunnen kwetsen. Woorden kunnen pijn doen.

En kwetsende taal is dikwijls een voorbode van lichamelijk geweld. Vele mensen kunnen het bij schelden houden. Maar er zijn altijd een paar mensen die zo opgehitst worden door het schelden dat ze tot lichamelijk geweld over gaan. Dan heb je een burgeroorlog in het klein.

Wanneer wij nu van iemand geen kwetsend taalgebruik zouden verwachten is het van Jezus. Jezus is toch bij uitstek iemand die mensen géén pijn wil doen met woorden menen wij. Hij is toch vol liefde. Hij is toch de vredestichter bij uitstek.

En dat is denk ik ook zo maar hoe moeten wij dan die woorden verstaan die Jezus spreekt tegen de Syro – Fenicische vrouw die aan Jezus vraag om haar dochtertje te genezen? Jezus zegt immers tegen haar: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te geven ! “

Om het verhaal te kunnen begrijpen moet ik jullie even een paar dingen vertellen:

We lezen dat Jezus zijn intrek neemt in een huis in Tyrus. Tyrus ligt buiten Israël. Dit is één van de weinige keren dat Jezus naar het buitenland gaat. Hij neemt zijn intrek in een huis en wil niet dat iemand dat weet. Er staat niet bij waarom Hij dat niet wil maar we kunnen vermoeden dat Hij even rust zoekt. Hij wordt altijd omringd door heel veel mensen die allemaal iets van Hem willen. Hij wordt er doodmoe van en heeft rust nodig. Je zou kunnen zeggen dat Hij naar Zijn vakantiehuis in het buitenland gaat. En hij hoopt dat Hij in het buitenland niet herkent zal worden.

Maar zoals Willem Alexander en Maxima ook vaak gespot worden wanneer ze incognito in het buitenland verkeren zo wordt Jezus ook snel gespot. Het gerucht dat Hij in een huis in Tyrus verblijft gaat als een lopend vuurtje rond.

We lezen dat een vrouw die een dochter heeft die bezeten is van een demon zodra zij dit hoort naar Jezus toegaat voor Hem op de knieën valt en Hem smeekt haar dochtertje te genezen.

Wij in onze tijd en cultuur zouden niet zeggen dat het dochtertje van de vrouw bezeten zou zijn door een demon. Wij zouden vandaag zeggen dat het meisje psychiatrische problemen heeft en de hulp nodig heeft van een psychiater. Maar zo dacht men toen nog niet. Een psychiatrische ziekte duidde men in religieuze taal.

Van de vrouw wordt gezegd dat ze van Syro – Fenicische afkomst is. Dat zegt ons niet zoveel. Maar je moet weten dat koningin Izebel uit het Oude Testament ook van Syro – Fenicische afkomst was en zei probeerde de profeet Elia te doden. Zij was dus een vijand van het volk Israël. Door de moeder van het zieke dochtertje Syro-Fenicisch te noemen wordt ook zij afgeschilderd als een vijand van het Joodse volk.

Nu komt een vijand van het Joodse volk de welverdiende rust van Jezus verstoren. Ze valt Hem lastig in Zijn vakantiehuis.

Deze Syro-Fenicische vrouw is een prachtige vrouw en een moedige vrouw en ze kan een rolmodel zijn voor jullie meiden van de Tienerkerk.

Hoewel ze weet dat ze beschouwd wordt als vijand van het Joodse volk, hoewel ze weet dat het voor een vrouw niet fatsoenlijk was om zich zo maar te wenden tot een haar onbekende man, gaat ze onbevreesd naar Jezus toe. Ze wéét wat ze wil: genezing voor haar dochtertje. Ze laat zich niet door vooroordelen of fatsoensregels tegenhouden.

Ze valt voor Jezus op de knieën en smeekt Hem haar dochtertje te genezen. Hij is een goede man en een heilige man. Hij zal het zeker doen!

Maar wat doet Jezus? Hij reageert niet begripvol en liefdevol maar Hij zegt tegen haar: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de kinderen te voeren! “De kinderen , dat zijn de Joden en de honden dat zijn de heidenen. Is het niet bijzonder kwetsend wat Jezus hier doet? Hoe reageert de vrouw (let op meiden van de Tienerkerk!) zei laat zich niet door de woorden van Jezus uit het veld slaan maar ze blijft fier overeind staan en antwoordt Jezus: “Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen? “En ze kijkt Jezus krachtig en vol zelfvertrouwen aan. “

Jezus schiet in de lach en antwoordt: “Dat hebt u goed gezegd! Ga naar huis de demon heeft uw dochter al verlaten. “

 

Je kunt dit verhaal op verschillende manieren lezen. Het is mogelijk dat Jezus tot dat moment dacht dat Hij er alleen zou hebben te zijn voor de Joden. Dat is aannemelijk omdat Joden geen zendingsdrang hebben. Joden vinden niet dat iedereen Joods zou moeten worden.  “God gaat met ieder volk zijn eigen gang “zo menen ze. En nu zou het kunnen zijn dat deze vrouw Jezus er de ogen voor opent dat hij er niet alleen voor de Joden is maar ook voor de heidenen, de volkeren van de wereld. Dat betekent dat we een groot respect voor haar mogen hebben. Ze is een leraar voor Jezus.

 

Het zou ook kunnen zijn dat we het verhaal in een heel ander licht moeten lezen. Daarvoor wil ik jullie een schilderij van Jan Steen laten zien.

Een prachtig tafereel met humor geschilderd. Een vrolijk tafereel. Ook de hondjes springen vrolijk in het rond. De hondjes die Jan Steen geschilderd zijn, zijn vriendelijke, wanneer je iemand uitscheldt voor “hond” of een heel volk “een volk van honden “noemt dan heb je niet zulke lieve hondjes voor ogen maar “rothonden. “Zou het kunnen zijn dat Jezus toen Hij tegen de vrouw zei dat het niet goed is om het brood van de kinderen af te pakken en het aan de honden te voeren een olijke blik in Zijn ogen had en een glimlach rond zijn mond en bij “honden “geen rothonden voor ogen had maar vrolijk spelende hondjes zoals op het schilderij van Jan Steen?

Jezus woorden waren niet bedoeld om de vrouw te kwetsen maar om haar uit te dagen op fiere en zelfbewuste wijze voor zichzelf op te komen.

Jongeren van de tienerkerk: Deze Jezus en deze vrouw wil ik jullie vanmorgen voor ogen houden. Zoals Jezus naar deze vrouw keek zo kijkt Hij ook naar jou: met liefdevolle en vriendelijke ogen. En Hij daagt ook jullie uit om ruimte in te nemen. Jullie mogen er zijn. Sterker nog: het is goed dat jullie er zijn! Jullie zijn een verrijking van het leven van de mensen om jullie heen.

Tot slot: Jezus zei tegen de vrouw: “Het is niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te geven.” De vrouw antwoordde: “Heer de honden onder de tafel eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen? “Jezus suggereert dat er niet voldoende brood is. De vrouw antwoordt dat ze aan een paar kruimels genoeg heeft. Welk verhaal staat er denk je in het volgende hoofdstuk? Inderdaad het verhaal over de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Jezus heeft maar twee broden maar Hij breekt en Hij breekt en Hij breekt en hij voedt er een hele menigte mensen mee. Er is genoeg brood voor iedereen!

Amen.

 

10 mei 2020, online-dienst

Onlinedienst op zondag 10 mei 2020, Oosterkerk Hoogeveen

Voorganger: mevr. Hetty Kleinjan

Lezing: Psalm 31 : 1 t/m 17 en 22 t/m 25 en het morgengebed van Dietrich Bonhoeffer:

Tot U, God, roep ik in de vroege morgen.
Help mij te bidden
en mijn gedachten te richten op U,
ik kan het niet alleen.

In mij is duisternis, bij U is licht.
Ik ben eenzaam, Gij verlaat mij niet.
Ik ben bevreesd, bij U is hulp.
Ik ben onrustig, bij U is vrede.
In mijn hart is bitterheid, bij U is geduld.
Ik begrijp uw wegen niet, maar Gij kent mijn weg.

Lieve mensen thuis en hier aanwezig, gemeente van Jezus Christus,

Inleiding
Sinds de eerste persconferentie van Mark Rutte op donderdag 12 maart jl. – over het coronavirus – hebben we wekenlang prachtig voorjaarsweer gehad, met strak blauwe  luchten. De natuur laat zich met voorjaarsbloesems en het nieuwe groen aan de bomen van zijn mooiste kant zien. Crisis of niet: de lente gaat door.
Ik zal mij altijd dit mooie voorjaarsweer blijven herinneren, dat zo in contrast is met de wereld om ons heen, die in de ban is van het coronavirus. Ik begrijp nu veel beter het gevoel van mijn moeder en veel ouderen meer die mij vertelden dat het op 10 mei 1940, – de start van de Tweede Wereldoorlog, vandaag 80 jaar geleden – een prachtige voorjaarsdag was. We maken nu hetzelfde contrast mee: het mooie voorjaarsweer en nu de strijd tegen een onzichtbare vijand, het coronavirus.  

Die onzichtbare vijand maakt, dat we contact met anderen beperken, of zelfs geen contact mogen hebben. Een tijd waarin we stil worden gezet als het gaat om onze gewone doen en laten. Een tijd die contrasten in emoties bij ons op kan roepen: aan de ene kant missen we het samenzijn met familie en vrienden enorm. Aan de andere kant is het een tijd zonder vergaderingen of andere wekelijkse activiteiten die ‘moeten’ gebeuren: er is rust en ruimte in onze agenda’s. Wandelen en fietsen in de prachtige natuur – voor zover u dat kunt – of genieten van de natuur om je heen vanuit je raam of tuin. Genieten van de vogels, die rondom je huis een nest maken, de stilte, de vogels die je hoort fluiten, de natuur die uitbot. Wat kan maken dat je zegt – net als iemand in de vrouwengesprekskring – ik ervaar dan God dichtbij!
Maar het is ook een tijd, waarin we de onrust van de wereld om ons heen elke dag lezen of horen. Misschien hoort u in uw eigen familie- of vriendenkring ook de verhalen van mensen die besmet zijn geraakt of zich zorgen maken over hun werk. Gelukkig neemt het aantal besmettingen en doden in Nederland op dit moment nog steeds af. De persconferentie van afgelopen week gaf daarom een versoepeling – in stappen – van de maatregelen. Er werd hier verschillend op gereageerd: Blijheid bij de één om meer bewegingsruimte. Teleurstelling bij de ander, die ook weer het werk of activiteiten op had willen pakken of gehoopt had dat bezoek in het verzorgingstehuis weer mogelijk zou worden. Wat ons allemaal rond de maatregelen bezig houdt: blijven de besmettingen wereldwijd dalen?
Een ander contrast afgelopen week was de herdenking op 4 en 5 mei dit jaar: Een 4 mei-herdenking op een lege Dam in Amsterdam, die anders vol met mensen zou hebben gestaan. We vierden op 5 mei 75 jaar vrijheid thuis, zonder de vele bevrijdingsfeesten, die in ieder plaats dit jaar waren gepland.

Een leven met contrasten. Waar vinden we ons houvast in deze tijd?
In de Tweede Wereldoorlog zochten de mensen steun bij God, de kerken stroomden vol. Ik hoorde van een oudere, dat er hier in Hoogeveen destijds een bidstond was in de Grote Kerk, waar mensen uit alle kerken van Hoogeveen wekelijks bij elkaar kwamen. ‘Nood leert bidden’, zegt het spreekwoord. Dat is nu in deze crisistijd niet anders: op internet las ik een bericht van begin april dat het aantal keer, dat naar een gebed is gezocht via Google explosief is toegenomen. Er stond: “Per 80.000 besmettingen met het coronavirus
verdubbelt het aantal zoekpogingen naar ‘gebed’ op Google.”

In crisistijden hebben we behoefte aan een hogere macht en kracht buiten onszelf: we zoeken in het gebed contact met God. In de tijd van het volk Israël in het Oude Testament was dat niet anders. David schreef ruim 3.000 jaar geleden psalm 31, waarschijnlijk toen hij vervolgd werd door Saul.

Net zoals er in het morgengebed van Dietrich Bonhoeffer een contrast is van tegenstellingen in emoties, zo zijn er in deze psalm van David ook verschillende emoties te vinden. De psalm kent verschillende abrupte overgangen: uitingen vol vertrouwen en gebeden – in het eerste deel – wisselen af met angstige smekingen en klagen over de moeilijke situatie – in het tweede deel. Psalmen hebben vaak verschillende emoties in zich, daarom spreken denk ik psalmen ook zoveel mensen aan. Misschien ook u in deze crisistijd. Ik wil stil staan bij drie verzen uit deze psalm.

In uw hand leg ik mijn leven (vers 6)
In vers 6 staat: ‘In uw hand leg ik mijn leven’. Misschien meer bekend zijn de woorden uit de vertaling van 1951 ‘In uw handen beveel ik mijn Geest’. Deze woorden ‘in mijn handen beveel ik mijn Geest’ uit psalm 31 vers 6 zijn de laatste woorden, die Jezus heeft gebeden aan het kruis, voordat Hij stierf. In Lukas 23 vers 46 zegt Jezus: ‘Vader, in uw handen beveel ik Mijn Geest.’ Indrukwekkend dat Jezus in de moeilijkste, laatste momenten van Zijn leven steun vond in deze psalmwoorden. Woorden die Jezus mogelijk als kind al geleerd had, omdat psalm 31 vers 6 een Joods avondgebed was: na een drukke dag legt je met deze woorden je leven in Gods handen. Woorden van overgave. Dit wil niet zeggen dat er niets kan gebeuren, maar het geeft wel een steun en houvast.

Dit vers was ook een steun en houvast voor een predikant in Hardenberg, waar ik vier jaar geleden stage liep als kerkelijk werker. Medio april werd hij getroffen door het coronavirus.
Ziek thuis schreef hij openhartig hierover op de Facebookpagina van zijn wijkgemeente.
Na een dikke week flink ziek zijn, schreef hij heel eerlijk, dat hij zichzelf in gedachten op de Intensive Care terecht zag komen. Angsten gingen met hem op de loop, ook in de nacht, maar hij bleef deze woorden voor zichzelf herhalen: ‘In Uw handen leg ik mijn leven’, de woorden uit psalm 31 vers 6. Dit gebed gaf hem een soort basisrust en voorkwam paniek bij hem.
Mogelijk heeft u dat zelf meegemaakt: momenten in het leven die je brachten tot intens gebed. Waren dat – terugkijkend – niet vaak de momenten, dat we zelf geen controle meer hadden over ons leven? Wat kan het dan een rust geven om het bij God neer te leggen. 

David had net als Jezus en deze predikant een rotsvast vertrouwen op God door Zijn leven in Gods handen te leggen, op het moment dat hij angstig is, omdat zijn vijanden een net voor hem spannen. In de eerste verzen gebruikt hij verschillende woorden voor wat het schuilen bij God voor hem betekent. Het bidden tot God geeft hem rust. Wij kunnen voelen dat er een corona-angst-net voor ons gespannen is, maar het leven in Gods hand leggen, geeft rust.

Mijn tijden zijn in uw hand
(vers 16)
Maar hoe menselijk is het niet dat David – ondanks het geloofsvertrouwen in het eerste deel van de psalm – in het tweede deel van de psalm opeens worstelt met alles wat hem overkomt. Worstelingen die we nu ook kunnen ervaren als we geconfronteerd worden met verhalen van mensen, die dierbaren moeten missen. Ons leven is zo kwetsbaar; het kan van de ene op de andere dag opeens veranderen. Nog elke dag zien we de harde cijfers van besmettingen en doden wereldwijd. En misschien heeft u meegemaakt dat in familie- of vriendenkring iemand is overleden. Moeilijk, vooral als er geen mogelijkheid was om afscheid te nemen, persoonlijk of in een dienst.
Worstelen met het niet op bezoek mogen gaan naar je moeder, vader, oma of opa in het verzorgingstehuis, of die thuiswonend is, waardoor er geen contact is en je je afvraagt:
is dat dan nog wel kwaliteit van leven voor hem of haar? Maar tegelijk de worsteling dat als je wél mocht gaan, je niet degene wil zijn die hem of haar ongemerkt besmet.  

Bij David zien we ondanks al die sombere woorden en negatieve ervaringen op zijn pad toch een ommekeer. Hij spreekt uit dat hij vertrouwt op God en zegt – in vers 16 – in uw hand liggen mijn lot en mijn leven. In de vertaling van 1951 staan de bekende woorden:
Mijn tijden zijn in uw hand. David weet dat zijn hele leven, met alle tijden – alle wisseling van vreugde en verdriet – veilig is in de hand van God. Mijn tijden zijn in Gods hand; een belijdenis van David midden in verwarring en nood. Hij weet dat Gods hart van liefde klopt achter deze hand; een hand die vasthoudt door de diepte van het leven heen. Dat wil niet zeggen dat als mens altijd die hand voelt en beleeft. Ook David was het zicht op God soms kwijt, maar hij bleef zeggen: Mijn tijden zijn in Gods hand. Dat is geloven. Door alle strijd en aanvechting heen.
Vertwijfeling en aanvechting, hoe menselijk is dat niet? Dat hoorden we ook in het morgengebed van Dietrich Bonhoeffer dat hij schreef in gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een gebed waarin de contrasten verwoord worden, die een mens innerlijk kan voelen op het moment dat het moeilijk is. Misschien ervaart u dat nu ook.
Een morgengebed, waarin Bonhoeffer zijn onrust tot uiting brengt en zijn onzekerheid over de toekomst enerzijds en anderzijds zijn vertrouwen op God, als hij zegt: Ik begrijp uw wegen niet, maar Gij kent mijn weg.

Heb lief. Wees sterk en houd moed (vers 24 en 25)
Bonhoeffer liet ons van zijn tijd in gevangenschap verschillende gebeden, gedichten en gedachten na. Eén van die gedachten van Bonhoeffer die ik las, is de volgende:
‘Vrijheid is niet in de eerste plaats gericht op het individu, maar op de naaste.’
Een tekst die mij raakt, omdat deze ook zó van toepassing is op deze tijd: we leven al 75 jaar in een vrij land, maar op dit moment is onze bewegingsvrijheid beperkt, waardoor we uitzien naar de tijd dat we weer onze vrijheid weer volop kunnen vieren. Vrijheid vieren, niet alleen, maar samen met anderen om ons heen. Anderen, waar we nu geen contact mee kunnen hebben, die we nu geen knuffel kunnen geven. De afgelopen weken heeft het woord ‘samenleving’ een heel andere klank gekregen. We missen het samenzijn als kerk hier met elkaar. We leven enorm met elkaar mee, maar wel met anderhalve meter afstand. Gelukkig komt onze creativiteit boven om hierin wegen te vinden naar elkaar. Dat is wat deze tijd ons brengt: meer betrokkenheid bij elkaar. Om met Bonhoeffer te spreken, ervaren we misschien wel eens te meer, dat vrijheid gericht is de naaste. Dietrich Bonhoeffer zag in oorlogstijd hoe kostbaar het is om vrijheid te beleven samen met de ander.

Ook David beseft dit. Aan het eind van de psalm prijst hij God omdat hij door alle moeiten heen, Gods trouw heeft ervaren. Hij schrijft: ‘God ontzette mij als een belegerde stad’. Hij voelt zich bevrijdt van zijn angst. En vanuit dat bevrijdende gevoel komt hij tot het besef, dat hij ook anderen kan troosten, die dezelfde benauwdheid hebben gevoeld.
Hij beschrijft in vers 24 en 25 bemoedigende slotwoorden van de psalm: In vers 24: ‘Getrouwen van de HEER, heb hem lief’. En in vers 25: ‘Allen die uw hoop vestigt op de HEER: wees sterk en houd moed.’ Woorden die doen denken aan de poster, die onlangs in de Kerkentrommel zat: ‘Houd moed. Heb lief’. Posters die op verschillende plekken in Hoogeveen zichtbaar voor het raam hangen.

‘Houd moed. Heb lief’: deze woorden hebben een fundament in God en in elkaar.
Woorden die een hart onder de riem zijn in alle tijden: de moeilijke tijden die David meemaakte, de moeiten van Bonhoeffer tijdens de Tweede Wereldoorlog, de moeilijke tijd nu rond de coronacrisis. Maar dit is wat we elkaar mogen wensen: ‘Houd moed. Heb lief’: In verbondenheid met God en met elkaar.

Amen

11 oktober 2020

Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Lezingen:

uit het oude testament Ezra 1 en Ezra 3:1-6

Gemeente van Christus,

Twee weken geleden werd het volk Israël door de koning van Babel in ballingschap gevoerd. De tempel in Jeruzalem en de stad werd verwoest. De tempelschat: het gouden en zilveren tempelgerei werd geroofd en geplaatst in de schatkamer van de koning van Babel.

 We lazen we het verhaal over Daniël en zijn vrienden die door de koning van Babel als gijzelaars naar de hoofdstad van zijn rijk werden gevoerd. Daniël en zijn vrienden waren gijzelaars maar ze kregen een goed leven. Ze werden geplaatst op de universiteit van Babel waar ze werden opgeleid als ambtenaar in dienst van de koning.

In de eetzaal van de universiteit kregen Daniël en zijn vrienden voedsel dat in die als gezond werd beschouwd. Dit voedsel was echter niet in overeenstemming met de Joodse spijswetten. Daniël en zijn vrienden vroegen de hofmeester of ze kosjer zouden mogen eten. De hofmeester wilde hen dit wel toestaan maar hij was bang dat Daniël en zijn vrienden er ongezond uit zouden gaan zien en de koning er dan achter zou komen dat hij als hofmeester afgeweken was van de voedselvoorschriften die de koning uitgevaardigd had. Daniël stelde voor dat ze het een tijdje uit zouden proberen. Zouden ze er minder gezond uit gaan zien dan de andere studenten dan zouden ze zich voortaan aan het dieet van de koning houden. Maar zie na de afgesproken periode zagen ze er fris en fruitig uit. Ze leken gezonder dan de andere studenten. Zo bleven Daniël en zijn vrienden in de ballingschap trouw aan de God van Israël. Ze bleven trouw aan zichzelf.

Vanmorgen maken we een sprong in de tijd van 70 jaar. De koning van Babel wordt verslagen door de koning van Perzië: Cyrus. Cyrus veroverde veel landen en stichtte een groot rijk. Om dit rijk bijeen te houden en om opstand te voorkomen schonk hij de door hem veroverde landen en volken vrijheid van godsdienst. En zo geeft hij de Joden die als ballingen in Babel woonden toestemming om terug te gaan naar hun land en om de tempel in Jeruzalem en de stad te herbouwen. Het schenken van godsdienstvrijheid was van Cyrus een strategische zet om de door hem overwonnen volken rustig te houden. De schrijver van het boek Ezra ziet er echter Gods hand in. Hij schrijft:

“In het eerste regeringsjaar van Cyrus. De koning van Perzië, ging in vervulling wat de Heer Jeremia al had laten aankondigen. Hij zette de koning ertoe aan om in zijn hele koninkrijk mondeling en ook schriftelijk het volgende besluit kenbaar te maken: Dit zegt Cyrus, de koning van Perzië: Laten al degenen onder u die tot zijn volk behoren, zich met hulp van hun God naar Jeruzalem in Juda begeven om er de tempel van de Heer weer op te bouwen. “

De machtige koning Cyrus, die zichzelf wereldheerser waant blijkt niet meer te zijn dan een instrument in Gods hand.

En dan lezen we in het vervolg dat een deel van de ballingen zich o.l.v Ezra inderdaad opmaakt om naar Jeruzalem terug te keren om daar de tempel en de stad te herbouwen. Niet iedereen kan of durft mee terug te gaan. Maar zij die gaan krijgen van de achterblijvers ter ondersteuning goud, zilver, goederen en vee mee.

Onder andere hieruit blijkt dat de schrijver van het boek de gebeurtenissen beschrijft als een tweede Exodus. Toen het volk uit de slavernij in Egypte terugkeerde naar het land kreeg het van de Egyptenaren goud en zilver mee.

En dan lezen we in Ezra drie dat Ezra en de zijnen wanneer ze in Jeruzalem aankomen en beginnen met de wederopbouw van de stad en de tempel als eerste een altaar bouwen van de God van Israël om daarop te kunnen offeren. En dan staat er: “ om daarop te kunnen offeren zoals is voorgeschreven in de wet van Mozes. “

Ook hier weer een verwijzing naar de eerste Exodus. Wanneer de Farao het volk laat gaan trekt het volk de woestijn in en verzamelt zich bij de berg Sinaï. Daar wordt het volk tot een nieuwe eenheid gesmeed wanneer zij via Mozes de leefregels van God ontvangen voor het leven in het beloofde land. Die leefregels die het mogelijk maken dat het volk in vrijheid kan leven in het beloofde land. Leefregels die voorkomen dat het beloofde land verandert in een tweede Egypte. Leefregels die voorkomen dat de Israëlieten zelf veranderen in slavendrijvers. Daar bij de berg Sinaï wordt een nieuw begin gemaakt.

Zo wordt ook in Ezra 3 door de teruggekeerde ballingen o.l.v Ezra een nieuw begin gemaakt. Men bouwt een altaar zoals voorgeschreven door de wet van Mozes men geeft daarmee aan die wet van Mozes , waarin de leefregels voor het leven in het beloofde land staan opnieuw als grondwet voor het leven in het land Israël te nemen.

Het altaar moet opnieuw worden gebouwd, de tempel moet opnieuw worden gebouwd, de samenleving moet opnieuw worden gebouwd. En de samenleving zal worden gebouwd op het fundament van de leefregels van God: zorg voor de vreemdeling de weduwe en de wees, de landbouwgrond niet uitputten maar om de zeven jaar een jaar de kans geven te herstellen. De kloof tussen arm en rijk niet onrechtvaardig groot te laten worden maar één keer in de vijftig jaar de rijkdom op een rechtvaardig manier te herverdelen. De spirituele dimensie van het leven niet te verwaarlozen maar één keer in de week een dag van rust te nemen om die dimensie te kunnen beleven.

De eerste drie hoofdstukken van Ezra lijken op het eerste gezicht een beetje saai. Het lijkt een zakelijk verslag te zijn van gebeurtenissen, lang geleden. Gebeurtenissen waar wij niet veel van doen mee hebben. Maar wanneer je dan beter kijkt dan blijkt het te gaan om een opwindende periode in de geschiedenis van Israël. Het gaat om de beschrijving van een hoopvol nieuw begin. Het optimisme en de hoop die er onder de teruggekeerde ballingen geheerst zal hebben lijkt denk ik op het optimisme en de hoop die er was toen Obama presidentskandidaat van Amerika was: “ Yes we can !“ was zijn boodschap. En dit optimisme, deze hoop deze energie heeft Ezra denk ik ook uitgestraald.

En hoezeer verlangen we in deze tijd weer naar een dergelijk optimisme, naar een dergelijke hoop. We zien in de wereld grote vluchtelingenstromen, we zien armoede bij een groot deel van de wereldbevolking en extreme rijkdom bij een paar honderd miljardairs. We zien een aarde die zucht en steunt onder landbouw, mijnbouw, ontbossing, opwarming. We zien een wereld waarin mensen jagen en jachten en zichzelf voorbijlopen.

De wereld is toe aan een nieuw begin. De wereldsamenleving moet opnieuw worden opgebouwd op de fundamenten van de wet van Mozes, de leefregels van God. Voor vreemdeling, weduwe en wees moet worden gezorgd. De landbouwgrond moet rust gegund worden, tijd voor herstel. Het kappen van de regenwouden moet worden gestopt. De gigantische rijkdom van een paar miljardairs moet worden herverdeeld. Wereldwijd moet mensen een dag in de week rust gegund worden om de spirituele dimensie van het bestaan te beleven: voor de moslims mag dat de vrijdag zijn, voor de joden de zaterdag, voor de christenen de zondag. De rest mag kiezen met wie ze mee willen doen.

“Houd je aan mijn geboden” zegt God tegen Israël “opdat je lang mag leven in het land dat Ik je geven zal. Jullie en je kinderen en je kindskinderen. “Houd je aan Mijn geboden “zegt God ook vandaag tegen ons en tegen de mensheid. “Houd je aan Mijn geboden zodat jullie lang zullen leven op deze prachtige planeet aarde. Jullie en je kinderen en je kindskinderen. “

Vorige week zagen we dat we het helemaal niet zo moeilijk is om je aan deze geboden te houden. Ze komen niet van ver. Je hoeft niet naar de hemel te gaan om ze te halen of daarvoor diep in de aarde af te dalen. Ze liggen vlak voor ons. Vervulling ligt binnen ons bereik.

“Yes,we can ! “  
Amen.

Ga naar de bovenkant