Lezingen: Psalm 103  en Galaten 5, 1-6
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Een bekende Amerikaanse theoloog, Paul Tillich, stelde dat een mens in zijn of haar leven voor de uitdaging staat om een antwoord te geven op drie vragen. Ten eerste: hoe ga ik om met de dood? Ten tweede: Hoe ga ik om met mijn tekortschieten, mijn onvolmaaktheid, mijn schuld? En ten derde: Wat is de zin van mijn leven?

Hieraan moest ik denken toen ik afgelopen woensdag in het dagblad Trouw een verhaal las van een mevrouw met de naam Monique ten Brinke. Het verhaal staat in een reeks van verhalen over zingeving die wekelijks in Trouw geplaatst worden.

Monique Ten Brinke vertelt dat zij liefdevolle en wijze ouders had. Ouders die haar ook leerden dat de dood bij het leven hoort. Wanneer haar ouders midden zeventig zijn sterft haar moeder. Toen haar moeder hoorde dat ze ziek was en niet meer beter kon worden zei ze: “Ik ben mijn kinderen voorgegaan in het leven en nu ga ik ze voor in de dood.”

Haar vader leeft nog tien jaar als weduwnaar. Al die tijd doet hij zijn best om zijn huis nog steeds het ouderlijk huis van zijn kinderen te laten zijn.

Dan wordt ook Monique haar vader ziek. Er breekt voor haar een hele drukke tijd aan. Ze heeft een baan als apotheker. Ze heeft de zorg voor haar kinderen én ze krijgt de mantelzorg voor haar vader erbij.

Op een middag rijdt ze van haar werk naar huis, ze nadert een kruising moet dan een besluit nemen: Sla ik links af om naar mijn zieke vader te gaan of sla ik rechts af om naar mijn kinderen te gaan die op mij wachten. Ze besluit rechts af te slaan naar haar kinderen maar heeft dan het gevoel haar vader in de steek te laten. Zou ze links af slaan dan zou ze zich schuldig voelen t.o.v. haar kinderen. Wat ze ook doet, in haar beleving schiet ze altijd tekort. En dat gevoel van tekortschieten bepaalt haar leven.

Een paar weken later slaat ze links af naar haar vader maar in haar vermoeidheid valt ze boos tegen hem uit waarop haar vader in tranen uitbarst. Ze voelt zich heel schuldig.

Een tijdje later overlijdt haar vader. Hij was R.K. en dus wordt de uitvaartdienst geleid door de pastoor. Ook na de uitvaartdienst blijft Monique rondlopen met het gevoel dat ze tekortgeschoten is t.o.v. haar vader en voelt ze zich schuldig dat ze terwijl hij ziek was tegen hem uitgevallen is.

Op weg van haar werk naar huis passeert ze het huis van de pastoor. Op een dag stopt ze voor het huis, belt aan en vraagt de pastoor of ze hem kan spreken. Ze is welkom en dan stort ze haar hart bij hem uit. Ze vertelt hoe schuldig  ze zich voelt en hoe ze zich voelt tekortschieten.

De pastoor luistert naar haar met een liefdevolle blik in zijn ogen. Wanneer ze haar verhaal gedaan heeft bidt hij met haar. En Monique vertelt dat ze eigenlijk niet gehoord heeft wat hij bad maar na het gebed voelde ze zich enorm opgelucht.

De liefdevolle blik van de pastoor, de rust waarin hij naar haar luisterde. Ze voelde zich door hem en door hem heen door God aanvaard zoals ze was met al haar tekortkomingen. Ze realiseerde zich dat ze niet volmaakt hoefde te zijn maar er in haar onvolmaaktheid helemaal mocht zijn.

Ze zegt: “Menszijn is tekortschieten. Ik ben niet langer bang tekort te schieten, ik weet dat ik dat zal blijven doen. Dat geeft betekenis aan mijn leven, want het besef van feilbaarheid draagt mij nu in plaats van dat ik erdoor wordt beheerst. Dat geeft ruimte, dat is zin.”

Monique had het gevoel dat zij perfect zou moeten zijn. Ze zou een perfecte apotheker, een perfecte dochter en een perfecte moeder inéén moeten zijn. Ze legde zichzelf daarmee een zwaar juk op. En dit kwam niet alleen uit haar zelf. Ook vanuit de samenleving worden deze beelden van perfectie aan vrouwen opgedrongen. En niet alleen aan vrouwen maar ook aan mannen. Mannen wordt voorgehouden dat ze hun zaakjes altijd perfect op orde moeten hebben. Lukt dat niet dan hebben ze dat aan zichzelf te wijten.

Vele mensen leggen zichzelf het juk op perfect te moeten zijn. Paulus spreekt hen aan in Galaten 5 waar hij zegt: “Christus heeft ons bevrijd opdat wij in vrijheid zouden leven; houdt dus stand en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.”

Paulus schrijft dit in het kader van een discussie die zich in de zich ontwikkelende christelijke gemeente van Galatië. Deze gemeente bestond voor het grootste deel uit niet- joden. Paulus had hun duidelijk gemaakt dat het voor hen niet nodig was om zich aan al de voorschriften van de Joodse wet te houden. Ze hoefden zich van hem ook niet te besnijden. Het enige dat telt voor niet- Joodse christenen is de samenvatting van de Joodse wet zoals Jezus die gegeven had: “Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf. “ Joodse christen mochten zich natuurlijk gewoon aan de voorschriften van de Joodse wet houden. Want deze was niet opgeheven of verouderd. “Geen jota of tittel ervan is verouderd.” zei Jezus maar de niet – Joodse christenen hoefden zich van Paulus niet aan alle cultuurbepaalde voorschriften te houden.

Maar na Paulus kwamen er Joods -christelijke predikers in de gemeente van Galatië die meenden dat het wel nodig was dat de niet-joodse christenen zich aan alle voorschriften van de Joodse wet zouden houden en zich ook zouden moeten laten besnijden.

En daarom schrijft Paulus aan de gemeente van Galatië : “Laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.” “Laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.”  Hoezo opnieuw? Wat was dan het eerste slavenjuk? Dat lezen we iets verderop : “Als u probeert door God als een rechtvaardige aangenomen te worden door de wet na te leven, bent u van Christus losgemaakt.” En dus niet langer vrij.

Dit “proberen door God als rechtvaardige aangenomen te worden door de wet na te leven “ dat is het perfectionisme waar ik over sprak. Dat is het idee van Monique dat ze een perfecte apotheker, dochter en moeder zou moeten zijn. Dat is het idee dat je nooit een keer in  vermoeidheid boos zou mogen uitvallen naar iemand. Dat is het idee dat je geen fouten zou mogen maken.

In het verleden werd dit perfectionisme in de schoenen geschoven van het Joodse geloof. Het proberen om de wet perfect na te leven en zo rechtvaardig te worden voor God zou de essentie van het Joodse geloof zijn.

Maar dat klopt helemaal niet. Ook joodse gelovigen wisten dat je niet volmaakt hoefde te zijn om toch te mogen leven voor Gods aangezicht. Psalm 103 getuigt hiervan:

“Prijs de Heer, mijn ziel …hij vergeeft u alle schuld. Liefdevol en genadig is de Heer. Hij blijft geduldig en groot is Zijn trouw…Hij straft ons niet naar onze zonden. Hij vergeldt ons niet naar onze schuld. Zover het oosten is van het westen zover heeft Hij onze zonden van ons verwijdert.”

Ook de Joodse gelovigen wisten :we hoeven niet volmaakt te zijn. God houdt van ons zoals we zijn. We hoeven niet perfect te zijn. We mogen tekortschieten. We mogen fouten maken. Die ruimte gunt God ons. In die ruimte mogen we leven.

Paulus schrijft aan de gemeente van Galatië : “In Christus Jezus is het volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is. Belangrijk is dat men gelooft en de liefde kent,die het geloof zijn kracht verleent.”

Dit geloof is het vertrouwen dat we niet perfect hoeven te zijn om door God te worden liefgehad maar de mensen mogen zijn die we zijn: mensen met fouten en gebreken, mensen die tekortschieten.

Het idee dat we perfect moeten zijn om Gods liefde te verdienen is geen slavenjuk die alleen Joden zichzelf zouden opleggen. Het is een algemeen menselijke neiging die je in alle religies tegenkomt. En ook daarbuiten: ook niet religieuze mensen menen dikwijls dat ze perfect moeten zijn.

Paulus leert ons dat Jezus in zijn liefdevolle omgang met mensen ons heeft laten zien dat we in God liefde mogen zijn wie we zijn.

Paul Tillich had het over drie grondproblemen van het menselijk bestaan :dood, het gevoel tekort te schieten en schuld en de vraag naar de zin van ons leven.

Het antwoord op het probleem van de dood kan ik nu niet diep ingaan. Ik noem twee prachtige uitspraken. Huub Oosterhuis schreef: “En niemand valt of hij valt in Uw handen. “ Okke Jager schreef: “Een vriendschap met God is een eeuwige vriendschap.”

Het antwoord op het probleem van de schuld lezen we in psalm 103 : “Prijs de Heer mijn ziel. Hij vergeeft u alle schuld.”

En de vraag naar de zin van ons leven wordt beantwoord in ons leven zelf wanneer we leven in het vertrouwen dat we geborgen zijn in God, zelfs in de dood en we mogen weten dat onze zonden vergeven zijn. Er komt dan een ontspanning in ons leven. Vanuit die ontspanning vragen we ons af :Waarom leef ik?  Ik weet het niet. Maar ik leef graag. Het licht is mooi. De kleuren zijn mooi. De mensen zijn mooi. In al die schoonheid zie je de schoonheid van God. God in wie wij leven, in wie wij ons bewegen en in wie wij zijn.

Amen.