Lezing: Genesis 2, 18-25
Voorganger: ds. Dick van der Vaart
Huwelijksbevestiging van Dion van Achteren en Vita Sigilipu

Gemeente van Christus, Vita en Dion,

In Genesis 1:26 , we hebben dit vers vanmorgen nog niet gelezen, staat:

God zei: ”Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over heel de aarde en alles wat daarop rondkruipt. God schiep de mens als zijn evenbeeld.”

Deze woorden hebben lange tijd bepaald hoe er in de kerk over God gedacht werd. Deze woorden hebben het beeld opgeroepen van God als een machtige koning die aan niemand verantwoording hoefde af te leggen, die deed wat hij wilde en niets of niemand nodig had.

Op grond van de woorden: “God zei: Laat ons mensen maken” werd gezegd: God besloot op een bepaald moment dat Hij mensen wilde maken. Dat had Hij niet hoeven doen want als God had Hij in principe helemaal niets en niemand nodig. Hij was God en had als God genoeg aan Zichzelf. Waarom Hij besloot mensen te maken weten we niet.

Het beeld dat de woorden uit Genesis 1: 26 opriep was dus het beeld van een machtige koning die niets en niemand nodig had. En een koning die heerste over het heelal.

En dit beeld van God bepaalde vervolgens ook het beeld dat men van de mens had. Omdat God zei dat hij mensen wilde maken die zijn evenbeeld waren en Hij een heerser was moesten de mensen dus ook wel heersers zijn. Zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over heel de aarde en over alles wat daarop rondkruipt.

En zoals God in principe niemand nodig zou hebben maar genoeg zou hebben aan zichzelf zo werd het ideaal beeld van een mens iemand die in principe totaal onafhankelijk van anderen zou zijn. Een ideaal dat nog steeds doorwerkt. Vele mensen willen miljonair worden want dan ben je onafhankelijk van anderen en heb je van niemand meer afhankelijk.

En het beeld dat de mens net zoals God over de aarde en alle levende wezens mag heersen, heeft ertoe geleid dat de mens zich ver verheven is gaan voelen boven de dieren en roofbouw heeft gepleegd op de aarde en de oceanen.

Maar klopt het beeld van God als een heerser die niemand nodig heeft en is het ideaalbeeld van een mens, de mens die niemand nodig heeft en mag heersen over de dieren en de schepping?

Wanneer het zo is dat God de mens naar Zijn evenbeeld geschapen heeft, wanneer de mens dus lijkt op God, dan kun je door naar de mens te kijken dus iets te weten komen over God.

En wanneer we dan lezen in Genesis 2:18: “God de Heer dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past.”

Als het zo is dat de mens op God lijkt en als het zo is dat het niet goed is dat de mens alleen is, dan is het ook niet God dat God alleen is. Gerard Reve heeft dit aangevoeld toen hij dichtte:
Eigenlijk geloof ik niets
en twijfel ik aan alles.
Maar soms wanneer ik denk
dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik dat Gij liefde zijt en eenzaam
en in dezelfde wanhoop mij zoekt
zoals ik U.

En ook de dichter James Weldon voelde aan dat God geen God is die niemand nodig heeft maar een God is die ernaar verlangt om in liefdevolle verbondenheid te leven met mens en dier en schepping. Hij dicht:
En God trad naar buiten in het wereldruim
en zag om zich heen en sprak:
Ik ben alleen –
Ik maak mij een wereld.

En zover als zijn goddelijk oog zag,
bedekte duisternis alles,
zwarter dan honderd middernachten
diep in het cypressenveen.

Toen glimlachte God,
en het licht trad tevoorschijn,
en het donker rolde zich aan één zijde op,
en het licht stond helder aan de andere zijde.
En God sprak: Het is goed !

Toen strekte God zijn armen uit
en nam het licht in zijn handen,
en God balde het licht in zijn handen
tot hij de zon gemaakt had.
En hij gaf deze zon een plaats aan de hemel,
als een laaiend licht.

Toen liep God eromheen,
en God keek om zich heen
naar alles wat hij gemaakt had.
Hij keek naar de zon
en hij keek naar de maan,
en hij keek naar de kleine sterren;
hij bezag de wereld
en het leven daarop,
en God sprak: Ik ben nog steeds alleen.

Toen ging God zitten aan de voet van een heuvel,
waar hij kon nadenken,
ging zitten bij een zeer diepe rivier,
het hoofd in handen,
en dacht, en dacht en dacht:
Ik maak mij een mens!

In deze gedichten lezen we niet het beeld van God als een heerser die niemand nodig heeft maar een beeld van God die eenzaam is en er naar verlangt om in liefdevolle verbondenheid te leven en daarom de mens schept.

De eerste mens die God schept om in liefdevolle verbondenheid mee te leven is Adam. En God doet zijn best om het Adam naar de zin te maken. Hij schept een prachtige tuin, een paradijs, een hof van Eden.

En hij schept dieren in allerlei soorten en maten en van diverse pluimage. Olifanten, giraffes, neushoorns, kraanvogels, ooievaars, leeuwen, tijgers teveel om op te noemen. En dan leidt hij ze langs Adam die ze een naam mag geven. En Adam geeft niet zomaar willekeurige namen. Nee, hij kijkt heel goed. Hij probeert ze te doorgronden. Hij probeert te begrijpen welke aard ze hebben. Hij leert ze kennen. En op grond daarvan geeft hij ze hun namen.

En hierin komt ook het diepste verlangen van God tot uitdrukking. Zoals Adam het wezen van de verschillende dieren probeert te ontdekken zo hoopt God dat Adam ook Zijn wezen zal proberen te doorgronden. God hoopt dat Adam Hem ten diepste zal leren kennen, Hem zal liefhebben en ook Hem een Naam zal geven die bij Hem past.

God had Zijn best gedaan voor Adam. Hij had hem een paradijs als woonplaats gegeven. En die eerste dag was voor Adam een vreugdevolle dag geweest. Hij had allemaal prachtige dieren aan zich voorbij zien gaan. Hij viel van de ene verwondering in de andere: wat een prachtige dieren.

Maar wanneer God aan het einde van de dag bij Adam komt kijken ziet hij Adam tot Zijn verwondering verdrietig op een boomstam zitten. Het hoofd in zijn handen. Adam had prachtige dieren als gezelschap gekregen maar Adam miste iets. Hij miste een helper die bij hem paste. Een medemens met wie hij van hart tot hart kon spreken. Een medemens die hij in zijn armen kon nemen. Een medemens die hij zou kunnen zoenen.

En daarom liet God Adam in een diepe slaap vallen. Hij nam één van zijn ribben weg en uit die rib schiep hij een vrouw en bracht haar naar Adam. Toen Adam uit zijn slaap ontwaakte en zijn oog op Eva viel riep hij uit: “Wauw! Wat een schoonheid! Wat een prachtig schepsel! Haar wil ik leren kennen. Haar zal ik noemen: vrouw!”

En zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw met wie hij één lichaam wordt.

Vita en Dion, God heeft jullie geschapen naar Zijn evenbeeld. Zoals God ernaar verlangde om te leven in liefdevolle gemeenschap met mensen, zo verlangen jullie ernaar om in liefdevolle gemeenschap te leven met elkaar. Zoals God aan Adam vroeg om de dieren een naam te geven waaruit hun wezen sprak zo vraagt hij aan jullie om elkaar zo te leren kennen dat jullie elkaar een naam kunnen geven waaruit jullie wezen spreekt. Trijntje Oosterhuis zingt het zo mooi: “Ken je mij? Wie ben ik dan? Ken je mij beter dan ik?”

Leer elkaar kennen. Leer elkaars wezen kennen. Leer elkaars wezen lief te hebben.

Amen.