Lezingen: Psalm 8.  en  Handelingen 17, 22-28
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

We leven in een tijd waarin steeds minder mensen naar de kerk gaan. De kerk krimpt. In onze plaatselijke gemeente ervaren we dit op pijnlijke wijze aan de lijve. Mensen lijden daaronder en dikwijls vragen mensen mij: “Hoe is het toch mogelijk dat er nog maar zo weinig mensen naar de kerk gaan? Vroeger waren er twee ochtenddiensten en die zaten beide helemaal vol! Wat hebben we verkeerd gedaan?”

Gemeente, ik geloof niet dat we iets verkeerds hebben gedaan. Het teruglopen was de kerkgang is niet het gevolg van ons tekortschieten maar het gevolg van een verandering in de wijze waarop wij de werkelijkheid waarnemen. Wij kijken anders naar de werkelijkheid dan b.v. de schrijver van psalm 8. Hij keek omhoog naar nachtelijke sterrenhemel en jubelde:

“Heer, onze Heer, hoe machtig is uw naam op heel de aarde. Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet?”

De dichter van psalm 8 keek in de nacht omhoog, raakte vol ontzag, en zag daar het werk van de handen van God. Hoe komt het dat velen deze ervaring niet meer hebben?

Dat komt door een verandering in het denken die is begonnen bij de filosoof Descartes die leefde van 1596 – 1650. Hij stelde dat er een wereld in ons is en een wereld buiten ons. En dat die werelden strikt van elkaar gescheiden zijn. In ons bevindt zich de ziel waarmee we in verbinding met God zijn en onszelf als levend kunnen ervaren. Buiten ons bevindt zich de wereld die geen ziel heeft, niet levend is maar dode materie. Een wereld waarmee we niet in levende  verbinding staan maar dood is en alleen wetenschappelijk onderzocht kan worden.

Omdat de natuur dood zou zijn mocht je er alles mee doen wat je wilde. En in de loop van de eeuwen heeft men gedaan met de natuur want men maar wilde. Dieren konden wreed worden behandeld want ze hadden geen ziel. Wanneer je een hond schopt jankt hij wel maar hij lijdt niet echt want hij heeft geen ziel. Oerwouden konden rustig worden omgehakt want het was toch maar allemaal dood hout. Rivieren en zeeën konden rustig worden vervuild want ze behoren tot de dode wereld buiten ons. En zo heeft het denken van Descartes ons de milieucrisis gebracht waarin wij ons vandaag de dag bevinden. De oorzaak van deze crisis is dus dat Descartes God uit de natuur heeft weggedacht. Hij heeft de natuur ontgoddelijkt, ontheiligt en dat blijft niet zonder gevolgen. Helaas is deze manier van denken de normale manier van denken geworden.

De dichter van psalm 8 keek naar de sterrenhemel en zag daar Gods hand. Wanneer de moderne mens naar de sterrenhemel kijken dan ziet hij lege ruimte met daarin dode planeten. En omdat de moderne mens God niet meer ziet in de natuur raakt hij de verbinding met God kwijt, verliest zijn geloof en gaat niet meer naar de kerk.

Hoe kunnen wij nu God weer gaan ervaren in de natuur?

Stel dat we de filosoof Rene Decartes zouden kunnen meenemen op een ruimtevlucht voordat er leven op aarde zichtbaar was. We zouden met hem rond onze planeet cirkelen, uit het raampje van ons ruimteschip kijken en alleen maar een grote dode rotsachtige planeet zien. Rene Decartes zou knikken en zeggen ja de natuur is dode materie.

Maar wanneer we een miljarden jaren later weer een ruimtevlucht met Decartes zouden maken en we zouden weer uit het raampje kijken dan zou Decartes mond open vallen van verbazing. Die dode rots was tot bloei gekomen ! Oerwouden, zeeën, rivieren, bloemen, mensen en dieren.  De dode rots was niet dood maar bevatte de kiemen van leven. Die zogenaamd dode rots was bezield met leven. Die zogenaamd dode rots was bezield door het leven van God.

 Decartes heeft de wereld ontzield, God uit de wereld weggedacht en Hem alleen de ruimte van ons menselijk hart gegund. Maar wat als we met de dichter van psalm 8 God weer gaan herontdekken in de natuur?

Soms wordt het mensen gegund om dit in een mystieke ervaring in een visioen te zien. Ik lees u het verslag van zo’n ervaring van een engelse denker R. Bucke. Hij schrijft:

“Ik had de avond in een grote stad, in het gezelschap van twee vrienden doorgebracht met het lezen en praten over filosofie en poëzie. Rond middernacht gingen we uiteen. Ik moest een lange taxirit maken naar mijn logeeradres. Mijn geest was opgewekt, kalm en vredig. Plotseling, zonder enige waarschuwing vooraf, voelde ik mij omgeven door een vurige wolk. Even dacht ik aan vuur, aan een geweldige brand ergens vlakbij in die grote stad, maar het volgende ogenblik wist ik dat het vuur in mijzelf was. Direct daarna werd ik overvallen door een gevoel van verrukking, van onmetelijke vreugde die ik onmogelijk kan beschrijven. Ik voelde te  geloven en ik zag ook dat het heelal niet is samengesteld uit dode stof maar in tegendeel een levende aanwezigheid is. Ik werd mij bewust van een eeuwig leven in mijzelf. Het was niet mijn overtuiging dat eens eeuwig leven mijn deel zou zijn, maar een besef dat het toen al mijn deel was. Ik zag dat alle mensen onsterfelijk zijn. Dat de kosmische orde zodanig is, dat zonder enige twijfel, alle dingen samenwerken tot het welzijn van ieder en allen. Dat het fundamentele beginsel van de wereld, van alle werelden is, wat wij liefde noemen en dat het geluk van ieder en allen op den duur volstrekt verzekerd is. Het visioen duurde enkele seconden en verdween. De herinneringen eraan en het besef van werkelijkheid die het bij mij opriep, is me bijgebleven gedurende de vijfentwintig jaar die sindsdien zijn verstreken. Ik wist dat  wat het visioen mij getoond had, waar was. En deze overtuiging heeft mij zelf in moeilijke tijden, nooit verlaten.”

In die mystieke ervaring ervoer Bucke de aanwezigheid van God in zijn hart en ziel en tegelijkertijd ervoer hij de levende aanwezigheid van God in de natuur en in het hele heelal. “Ik zag dat het heelal niet is samengesteld uit dode stof maar een levende aanwezigheid is.“

De dichter van psalm 8 heeft zijn psalm geschreven vanuit een zelfde mystieke ervaring.

We zostraks gelezen hoe Paulus is in Athene spreekt  met filosofen. In de tijd van Paulus was Athene geen wereldstad meer. Athene had in Paulus’ tijd slechts 5000 inwoners. En de tijd van  culturele bloei, de tijd van de grote filosofen Socrates en Plato was voorbij. Maar toch had Athene dankzij dat culturele verleden nog een grote aantrekkingskracht op mensen die antwoorden zochten op levens-en geloofsvragen. Er waren veel zinzoekers . Godsdienst en filosofie waren er het gesprek van de dag.

In het begin van de lezing staat dat Paulus verontwaardigd raakte bij het zien van de vele godenbeelden in de stad. Maar de filosofen met wie hij in gesprek gaat hebben niet veel met al die gebodenbeelden. Zij waren ontwikkelde mensen die wel wisten dat het mysterie van het leven niet ten volle uitgedrukt kon worden in die godenbeelden. Zij dachten op een meer abstracte en filosofische wijze over het bestaansmysterie. Net als vele mensen van vandaag konden zij niet meer in al die concrete goden geloven maar geloofden ze wel dat er “iets” moest zijn. Daarover konden zij echter niets zeggen. Het was een onbekende god.

En is  deze “onbekende god”  die Paulus gebruikt als aanknopingspunt van zijn evangelieverkondiging aan de griekse filosofen. “Wat u vereert zonder het te kennen kom ik u verkondigen,” zegt Paulus: “De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft..”

De griekse filosofen  konden niet meer geloven in hun goden  maar hadden wel het gevoel hadden dat er “iets” moest zijn. Zo kunnen velen vandaag de dag bijna niet meer geloven als gevolg van het denken van Rene Decartes. Ze kunnen bijna niet meer geloven maar ze hebben gelukkig wel het gevoel dat er “iets” moet zijn. Zoals Paulus in zijn gesprekken met de filosofen aanknoopt bij  het altaar van de onbekend god, zo kunnen wij bij onze tijdgenoten aanknopen bij hun gevoel dat er “iets” moet zijn.

Dit “iets” kunnen we het mysterie van het bestaan noemen. Dit mysterie kunnen we niet kennen met ons verstand. Het is niet toegankelijk voor het verstand. Maar we kunnen het wel ervaren. We ervaren het wanneer we ’s nachts naar de sterrenhemel kijken. We ervaren het bij een zonsopgang,  bij een wieg of een graf, in muziek of schilderkunst, in liefde en vriendschap…noem maar op. We voelen dat er meer moet zijn en dat we met ons heel ons lichaam en heel onze ziel met alle vezels van ons bestaan met elkaar en met dit mysterie verbonden zijn. We ervaren dat we dit mysterie kunnen zoeken en erdoor gevonden kunnen worden. Zoals Paulus zegt in Handelingen 17:

“Het was Gods bedoeling dat mensen Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is. Want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij. En uit Hem komen wij voort.”

God is niet alleen in ons. Hij is ook buiten ons. Hij is de ziel van het heelal. Hij omringt ons met zijn liefde. Alles is in Hem.

Amen.