Lezingen: Jozua 4: 19-5:1, 11-12 en Johannes 6: 1, 4-15
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

De sleutel tot het begrijpen van het verhaal over Jezus die een menigte mensen voedt met brood en vis wordt ons aangereikt in Johannes 6:1. We lezen daar: “Daarna ging Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea (ook wel meer van Tiberias genoemd).” Het lijkt een onschuldige toevoeging dat het Meer van Galilea ok wel Meer van Tiberias wordt genoemd maar er zit een wereld van betekenis achter.

Meer van Galilea is een joodse benaming . Meer van Tiberias is een Romeinse benaming. Het land Israël is bezet door de Romeinen en nu krijgt een meer met een Joodse naam een Romeinse naam. Hoe is dat zo gekomen ?  Voor Jezus’tijd was Herodus de Grote koning over heel Israël. Hij vier zonen en na zijn dood werd hij opgevolgd niet door zijn oudste zoon maar door alle vier zijn zonen die alle vier gingen heersen over een deel van het land. Dat stelde natuurlijk niet veel voor. Eén van die vier zonen Herodus Antipas was heel ambitieus. Hij wilde net zo machtig worden als zijn vader. Hij wilde koning worden over heel Israël. Daarom probeerde hij in de gunst van keizer Tiberias te komen. Herodus Antipas zijn hoofdstad was Sephorus. Maar hij verplaatste zijn hoofdstad naar het Meer van Galilea en bouwde daar een stad die hij om in een goed blaadje bij de keizer te komen  “Tiberias” noemde. En het Meer van Galilea doopte hij om tot meer van Tiberias. Maar het bleef niet bij een naamsverandering. Van oudsher konden joodse mannen in alle vrijheid een boot bouwen, een visnet knopen en het meer van Galilea opgaan om te vissen. Maar Herodus Antipas maakte hen belastingplichtig. De vissers moesten belasting betalen om met hun boot het meer op te mogen. En ze moesten belasting betalen over de vis die ze vingen en aan land brachten om ze te  verkopen aan visverwerkende bedrijven. Hierdoor kon Herodes veel meer belastinggeld aan de keizer afdragen. Hij hoopte dat het de keizer zou opvallen dat hij voor zulke hoge opbrengsten zorgde en hem daarom als koning over heel het land zou aanstellen.

Voor de vissers was dit natuurlijk een ramp. Ze konden zonder zware belastingen al nauwelijks rondkomen. Met die zware belastingen konden ze geen droog brood meer verdienen. Het is geen wonder dat de leerlingen van Jezus toen Hij hen riep zonder moeite hun visnetten lieten vallen en hun boot achter lieten om Jezus te volgen. Ze hadden geen leven meer als vissers. Ze waren slachtoffers van uitbuiting. Ze hadden hoop op een betere toekomst verloren. Nu werden ze geroepen door een man die sprak over een samenleving van recht en gerechtigheid, een man die een visioen had van vrede, een man die geloof en hoop en liefde uitstraalde. Ze vatten nieuwe hoop…

Het verhaal van vanmorgen over Jezus die een menigte mensen voedt met brood en vis moeten we plaatsen in het kader van de uitbuiting van arme vissers en boeren door de keizer van Rome. De keizer die her en der in zijn rijk legioenen soldaten altijd paraat heeft staan. De religieuze leiders van Israël wisten dit heel goed. Ze realiseerden zich dat als het volk in opstand zou komen de keizers zijn legioenen zou sturen en ze vermorzeld zouden worden. Daarom probeerden ook de eigen leiders van Israël het volk rustig te houden.

In deze situatie van onderdrukking en uitbuiting reist Jezus door het land. Overal ziet hij armoede, honger, ziekte. Overal ziet hij hoe mensen door de bezetter angst wordt aangejaagd. Hij ziet de wanhoop in de ogen van de mensen. Wanhoop en somberheid. In deze situatie spreekt Jezus over het naderen van het Koninkrijk van God. In deze situatie klinken de woorden uit de Bergrede: “Gelukkig de treurenden, zij zullen getroost worden. Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Gelukkig de vredestichters want zij zullen kinderen van God genoemd worden.”
Jezus trekt het land door een brengt aan wanhopige mensen een boodschap van hoop. Het is daarom goed te begrijpen dat zoals in Johannes 6: 2 staat een grote menigte Hem volgde. Het volk hunkerde naar hoop . Het volk hunkerde naar respect. Het volk hunkerde naar liefde, naar vrolijkheid, naar onbezorgdheid, naar plezier, naar lichtheid. En Jezus straalde dit alles uit.

We lezen dat Jezus een berg op ging,daar ging zitten en zag hoe een menigte van mensen zich om Hem heen verzamelde.”Waar kunnen we brood kopen om al deze mensen te eten te geven?”,  vraagt Jezus aan Filippus. Nu we de situatie waarin het volk zich onder de Romeinse bezetting bevindt voor ogen hebben, realiseren we ons dat Jezus deze vraag niet stelt met oog op dat moment, op die dag maar dat de onderliggende strekking van de vraag is: “Hoe kunnen we brood kopen om de Israëlieten die uitgebuit worden door de Romeinen, zo dat ze honger lijden, brood geven?” De vraag van Jezus heeft een politieke dimensie : de dimensie van het Koninkrijk van God.
Dit ontgaat Filipus. Hij antwoordt op oppervlakkig niveau: “Zelfs tweehonderd denarie zou niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven.” Hij is een realist. Hij kijkt wat mogelijk is op dit moment. Maar voor het bereiken van een verandering ten goede moet je niet alleen kijken naar wat er kan op dit moment, je moet ook je verbeeldingskracht inzetten en je afvragen wat zou er mogelijk kunnen wórden ?
En ook Andreas, de broer van Simon Petrus, blijkt niet iemand van vergezichten. Hij zegt: “Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen ? “

Maar dan zegt Jezus, laat iedereen gaan zitten. En dan schrijft Johannes: “Er was daar veel gras.”  Psalm 23: ”Hij voert mij naar grazige weiden naar wateren der rust. Hij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen. Mijn beker vloeit over.”
De mensen gaan zitten. Jezus neemt de broden, spreekt het dankgebed uit  en Hij breekt en Hij breekt en Hij breekt en hij verdeelt het brood onder de mensen. En dan is er brood voor de hele menigte. Er is zelfs meer dan genoeg : twaalf manden kunnen worden gevuld met brood dat over is. En ook de vis verdeelt Jezus onder mensen. “ Zoveel als ze wilden “ schrijft Johannes om aan te geven dat er ook een overvloed aan vis was.”

Wanneer we ons nu realiseren dat het verhaal zich afspeelt in een situatie waarin het volk wordt uitgebuit dan krijgen we oog voor de politieke dimensie van het verhaal . Het gaat over een herverdeling van de rijkdom. Tegenover de uitbuiting van de keizer van Rome staat de rechtvaardige koning van het koninkrijk van God. De keizer van Rome stal het brood uit de mond van het volk. De keizer van Rome ontnam de vissers hun boten en hun netten en hun vis. Jezus is het beeld van een rechtvaardige koning die volk voorziet van brood en vis. Het verhaal is een hoopgevend visioen van het Koninkrijk van God. Een visioen van een wereld die geregeerd wordt door keizers en koningen die niet gekomen zijn om uit te buiten en te heersen maar om te dienen en de volkeren te laten leven in overvloed.

Jezus laat zien hoe het Koninkrijk van God werkelijkheid kan worden. Hij kijkt niet alleen met een zogenaamd realistische blik naar wat er nu, in deze situatie mogelijk is maar heeft een visionaire blik op wat mogelijk kan worden. Hij ziet de vijf broden en twee vissen niet als een kleine hoeveelheid voedsel maar als het begin van een overvloed. En van daaruit begint Hij te delen. En de mensen volgen dan Zijn voorbeeld. Iedereen heeft wel een klein beetje brood of vis bij zich. Iedereen deelt het spontaan uit. En wat een situatie van schaarste leek blijkt een situatie van overvloed te zijn.

Dit is een beeld van onze wereld. Er lijkt een schaarste te zijn aan voedsel, water, geld maar er hoeft maar één iemand te zijn die begint te delen en zijn of haar voorbeeld zal enthousiast worden gevolgd en er zal blijken overvloed te zijn. Het Koninkrijk van God blijkt midden onder ons te zijn.

Amen.