Lezing: Lucas 8
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Het verhaal dat aan het verhaal van vanmorgen voorafgaat is het verhaal van de storm op het meer. Het bootje van Jezus en zijn leerlingen vaart op het meer. Er steekt een stormwind op. Het bootje dreigt in de golven ten onder te gaan. Dan gaat Jezus staan en beveelt de wind om te gaan liggen. En een ogenblik later is het meer zo glad als een spiegel en schittert de zon op het water.

In het verhaal van vanmorgen gaat het ook over een storm. Een storm die woedt in het hart van een man. Hij woont in het gebied van de Gerasenen. Hij heeft een woest uiterlijk. Lang haar dat al maanden of jaren niet gewassen is en dat in dikke klitten als vilt over zijn schouders hangt. Hij is uitzinnig van woede. Zijn ogen spuwen vuur. De woede vertekent zijn gezicht dat niet langer menselijk lijkt maar lijkt op de tronie van een demon. Zijn naakte lijf bedekt met modder en vuil. Hij woont tussen de graven. Hij voelt zich meer verbonden met de doden dan met de levenden. Om hem tegen zichzelf te beschermen had men zijn handen dikwijls aaneengebonden. En om anderen tegen aanvallen van hem te beschermen had men hem verschillende keren met een ketting aan een rots geketend. Maar zijn woede en zijn kracht waren zo groot dat hij de boeien en de ketting steeds weer stuk kon trekken.

Daar zit hij nu tussen de graven. Helemaal alleen. Van god en mens verlaten. Het ene moment kijkt hij woedend, het volgende moment doodsbang en je ziet ook diepe eenzaamheid en groot verdriet.

Dan hoort hij in de verte mensen lachen en praten. Hij kijkt op, ziet een groepje mensen aankomen lopen. Mannen en vrouwen. In hun midden loopt een man met een baard in een wit gewaad. Zijn gezicht straalt. Hij is een en al licht en liefde, zachtmoedigheid en vriendelijkheid.

Deze aanblik snijdt de bezeten man door zijn ziel. Hij voelt ondraaglijke pijn. De aanblik van de man laat hem zijn diepe eenzaamheid in alle hevigheid voelen. Hij schreeuwt het uit en rent woedend op Jezus af. Zijn vuist heeft hij al geheven, klaar om Jezus met een klap dood te slaan.

Maar dan gebeurt er iets vreemds. De man voelt in zijn hele lijf dat er een wonderlijke zachte kracht van Jezus uitgaat. Een warmte, een zachtheid die meer lijkt op een ruimte dan op kracht. Een helende ruimte waar de man in binnengaat.

En tot zijn verbazing ziet hij dat Jezus helemaal niet bang voor hem is. Iedereen die hem tegenkomt loopt altijd hard weg maar Jezus blijft staan, wacht rustig tot de man bij Hem is en kijkt hem liefdevol aan.

De man valt voor Jezus op zijn knieën. “Wie ben je?” vraagt hij aan Jezus. Waarom ben je niet bang? Waarom loop je niet hard voor me weg? Weet je niet dat ik je met een slag van mijn vuist dood kan slaan? “

“Ja, dat weet ik,” antwoordt Jezus, “maar toch ben ik niet bang. Ik ben niet bang voor de dood omdat ik me veilig voel in de handen van God. Ik voel me veilig, hier en nu. Ik word omringd door de liefdevolle handen van God. En ik weet dat diezelfde handen me ook na mijn dood, liefdevol zullen omringen.”

En Jezus vervolgde: “Ik ben niet bang maar ik zie dat jij doodsbang bent. Je bent bang en eenzaam. En om die angst te overwinnen word je boos. Niet maar een klein beetje: je wordt woedend. Je wilt ontsnappen aan je eenzaamheid door mensen aan je te onderwerpen.  Dat is een kwaal waar vele mensen aan lijden, gewone mensen, maar in het bijzonder koningen, keizers, generaals en dictators.

Zij denken dat de wereldvrede dichterbij komt door de macht van het zwaard. Maar dat geloof ik niet. Ik geloof niet in een macht die van buitenaf opgelegd wordt maar in een macht, die van binnenuit komt. Ik geloof in de macht van de liefde. Net zoals een boom groeit uit een zaadje komt de macht van de liefde vanuit jezelf.

De macht van het zwaard berust op zwakheid, onderwerping en machteloosheid van anderen. De macht van de liefde onderwerpt niemand maar geeft iedereen macht en verbindt de mensen met elkaar. De macht van het zwaard loopt uit op oorlog en verdriet. De macht van de liefde schept vrede en vreugde. “

De man luisterde aandachtig naar Jezus. “Maar waarom zou ik u geloven?” vraagt hij. Er staat veel voor hem op het spel. Wanneer hij zich zou overgeven aan de macht van de liefde en het zou niet werken dan zou hij weer terugvallen in zijn isolement en weer overgeleverd worden aan eenzaamheid, angst, verdriet en woede. Dat zou onverdraaglijk zijn.

Jezus kijkt de man liefdevol aan met zijn stralende ogen en zegt dan zacht en vriendelijk: “Wees niet bang!” En dan geeft de man zich over aan de liefde van God en de liefde van Jezus. Zijn lichaam begint te schudden en te schokken. Woede, angst, eenzaamheid en verdriet verlaten zijn lichaam en ziel. Hij schreeuwt het uit en huilt hartverscheurend. Jezus legt zijn hand zachtjes op zijn hoofd. Langzaam komt de man tot rust. Zijn gezicht dat kort daarvoor nog van pijn en woede vertrokken was en nauwelijks meer het gezicht van een mens leek, is nu een voluit menselijk gelaat geworden. Zijn ogen stralen rust uit. De mensen rond Jezus nemen hem mee naar een beek, wassen hem en trekken hem schone kleding aan.

Dan maken ze een vuurtje. En bij het vuurtjes breken ze brood en drinken ze wijn. Ze praten, zingen en lachen. En danken God voor het wonder dat door Jezus werd gedaan.

Amen.