Lezingen: Jesaja 25, 6-9
Lucas 14, 16-24
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Jezus was uitgenodigd in het huis van een vooraanstaande Farizeeër om daar de maaltijd te gebruiken. Hij ligt daar aan tafel met een aantal Farizeeërs en wetgeleerden en er zullen ook een paar leerlingen van Hem aanwezig geweest zijn.

De Farizeeën en wetgeleerden letten scherp op Jezus. Ze hadden grote moeite met Hem. Dat is ook wel te begrijpen. Israël werd bezet door de Romeinen. Het Joodse volk dreigde de band met de God van Israël kwijt te raken. Om dat te voorkomen, om dicht bij de God van Israël te blijven hielden zij zich heel streng aan de voorschriften van de Joodse Wet. Vooral de reinheidswetten waren voor hen belangrijk. Ook dat is logisch want die reinheidswetten geven richting aan hoe je dagelijks leven eruit ziet: Wat doe je het eerst wanneer je opstaat? Handen wassen. Wat eet je wat niet? Geen varkensvlees. Wat doe je wel of niet op de Sabbat, met wie ga je om (alleen met mensen die zich ook aan de voorschriften van de wet houden) enzovoort.

De bedoeling van de Farizeeën was goed: het volk dicht bij de God van Israël houden door de voorschriften van de wet nauwkeurig te volgen. Echter: ze sloegen hierin soms een beetje door. De voorschriften van de wet werden van middel om bij God te blijven tot doel.
Ze hadden grote moeite met Jezus omdat Jezus in hun ogen veel te losjes met de voorschriften van de wet omging. Hij leek de wet te relativeren met opmerkingen als: Wanneer je zoon of dochter op Sabbat in een put valt haal je hem of haar er toch uit? En tijdens het wandelen met zijn leerlingen plukte Hij gaandeweg wel eens wat aren om even wat te kauwen te hebben. En ook genas Hij zieken op Sabbat. Hiermee maakte hij duidelijk dat de mens er niet is voor de wet maar de wet er is voor de mens.

Goed dat Jezus dat deed. En ook wel een beetje begrijpelijk dat de Farizeeën er wat moeite mee hadden. Ik zeg “de Farizeeën“ maar er zullen ook Farizeeën geweest zijn die Jezus heus wel snapten b.v. Nicodemus .
Jezus ligt dus aan tafel in het huis van een vooraanstaande Farizeeër met Farizeeën die kritisch naar Hem kijken en luisteren en dan vertelt Jezus een verhaal. Hij begint met de woorden: “Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. “

 De Farizeeërs die een grote bijbel kennis hadden zullen meteen gedacht hebben aan het visioen van Jesaja uit Jesaja 25 dat Marja zonet met ons gelezen heeft: Op de berg Sion zal God voor alle volken van de wereld een feestmaal aanrichten. Een feestmaal van uitgelezen gerechten en belegen wijnen. En God zal de sluier wegnemen die het zicht op Hem belemmert. Voor altijd zal hij de dood teniet doen en alle tranen wegnemen. “
De Farizeeën begrijpen dat Jezus met de “iemand“ die een groot feest wilde geven “ God Zelf bedoelde.
Jezus vervolgt: “Toen het tijd was voor het feestmaal stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om hen te zeggen: “Alles is klaar “

(Hier komen de woorden vandaan die ik vorige week nog uitsprak om u na de instellingswoorden van het avondmaal uit te nodigen om naar voren te komen: “Komt nu, want alle dingen zijn gereed.“)

Maar de mensen die uitgenodigd worden beginnen zich een voor een te verontschuldigen. En daarvoor gebruiken ze overduidelijk smoesjes:
De één zegt: “Sorry ik kan niet komen want ik heb net een akker gekocht en die moet ik gaan belijken. “Een doorzichtige smoes want wie koopt er nu een akker die hij niet eerst heeft gezien?
De ander zegt: “Sorry, ik heb vijf span ossen gekocht en ik moet ze gaan keuren. “Ook weer duidelijk een smoes. Want wie koopt er nu vijf span ossen voor ze eerste gezien te hebben?
En een derde zegt: “Sorry, ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen. “Maar waarom zou je niet naar een feestmaal kunnen gaan wanneer je pas getrouwd bent? Ook duidelijk een smoesje.

In het verleden zijn er nogal wat preken gehouden waarin mensen werden gewaarschuwd om niet op dezelfde manier smoesjes te bedenken om aan het evangelie te ontkomen. Maar dan verzand je in moralisme waar je niet vrolijk van wordt en je ook niet tot gedragsverandering zal aanzetten. Het evangelie is een vreugdevolle boodschap. Het is de vreugde die inspireert tot verandering.

Wanneer de gastheer alle smoesjes hoort, ontsteekt hij in woede. . Dan slaat hij zijn vuist in zijn handpalm en zegt: “Verdorie nog aan toe, nu valt mijn feest in het water!” Maar dan krijgt hij een idee en zeg tegen zijn dienaren: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” En wanneer er dan nog plaats over is stuurt hij zijn dienaren erop uit ook buiten de stad gasten te zoeken.

Om dit verhaal te kunnen begrijpen moeten we weten dat de Farizeeën zich zo nauwkeurig aan de voorschriften van de wet probeerden te houden dat ze de reinheidswetten die in de tempel golden ook toepasten in hun eigen huis. Omdat ze het gevoel hadden dat de Romeinen de tempel verontreinigden probeerden ze God te eren door van hun huizen miniatuurtempels te maken. Alle regels die in de tempel golden lieten ze ook in hun eigen huis gelden.
Voor de tempel gold dat kreupelen, lammen en blinden en ieder die misvormd was niet werd toegelaten. Een mens moest als beeld van God Zijn volmaaktheid weerspiegelen. Een gehandicapte is niet volmaakt en zou Gods volmaaktheid dus niet kunnen weerspiegelen, zo redeneerde men.

En nu laat Jezus de gastheer uit Zijn verhaal uitgerekend de blinden, kreupelen en verlamden uitnodigen op zijn feestmaal. De aanwezige Farizeeën zullen boosheid in zich op hebben voelen komen. Ze zullen zich maar met moeite hebben kunnen bedwingen om Jezus niet met grote verontwaardiging te onderbreken.
Jezus provoceerde hen maar Hij provoceerde hen niet met kwade maar met goede bedoelingen. Jezus was één met God. Hij zag de Farizeeën niet als vijanden. Omdat Hij één was met God. Keek Hij ook door de liefdevolle ogen van God en zag de Farizeeën als Zijn broeders. Hij provoceerde hen omdat Hij hen de ogen wilde openen voor de oneindige liefde van God.
Jezus ging Zelf liefdevol met mensen om. Of het nu mannen of vrouwen, volwassen of kinderen, Joden of heidenen, zieken of gezonden, rechtvaardigen of zondaars waren: Jezus had hen onvoorwaardelijk lief. En wanneer mensen in de buurt van Jezus waren dan hadden ze het gevoel dat ze in de buurt van God Zelf waren. Wanneer Jezus hen met liefdevolle ogen aankeek hadden ze hert gevoel dat God Zelf hen met liefdevolle ogen aankeek.
Ze voelden zich door God bemind. En Jezus’ blik was niet alleen liefdevol maar ook vol van respect. Jezus respecteerde de mens naar wie Hij keek en gaf hem en haar een gevoel van koninklijke waardigheid.
Blinden, kreupelen, lammen, vrouwen, kinderen, zondaars …… in de samenleving werd er met minachting naar hen gekeken, er werd op hen neergekeken…. Jezus kijkt ze aan met oneindige, onvoorwaardelijke liefde en respect en verheft ze uit stof tot koninklijke waardigheid. Ook zij kunnen in hun onvolmaaktheid, de volmaaktheid van God weerspiegelen. Ook zij, juist zij, kunnen beelden van God zijn.

Wat heeft dat ons te zeggen? Zoals we hier bijeen zijn zitten we zo vaak vol zelfkritiek. We kwellen onszelf dikwijls met schuldgevoelens, we zijn dikwijls zo kritisch naar onszelf toe, we stellen onszelf dikwijls zulke hoge eisen, we denken volmaakt te moeten zijn.
Jezus houdt ons voor: God houdt van je zoals je bent in al je onvolmaaktheid. En in je onvolmaaktheid kun je een volmaakt beeld van God zijn.
U bent een volmaakt beeld van God! U bent een prachtig mens. U bent van grote schoonheid!

Amen