Lezingen: Psalm 1     Romeinen 8: 1-17
Voorganger: ds. Dick van der Vaart

Gemeente van Christus,

Zoals ik al zei aan het begin van de dienst, vanmorgen wil ik met u nadenken over de vraag of de mens in wezen goed of kwaad is. En de beantwoording van deze vraag kent twee uitersten: “De mens is geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed“ aan de ene kant en “De meeste mensen deugen“ aan de andere kant. En het antwoord van Bas Heijne ligt in het midden: “De meeste mensen deugen – soms.”

Wanneer we lezen wat Paulus daarover schrijft in de brief aan de Romeinen dan ben je geneigd om te denken dat Paulus aan de kant staat van het onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Hij schrijft immers: “Wat onze eigen natuur wil brengt de dood.”
Het lijkt alsof Paulus heel negatief denkt over de mens maar in werkelijkheid is dat niet zo. Eigenlijk denkt hij hee positief over de mogelijkheden van de mens.
Hetzelfde geldt voor die woorden uit de Heidelbergse dat de mens onbekwaam zou zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Dat staat er wel maar er staat veel meer. Achter deze woorden staat geen punt zoals velen denken maar een komma! En dan staat er tenzij de mens geboren wordt uit de Heilige Geest en dan is er alles mogelijk, dan kan de mens Christus navolgen.

En zo is het ook bij Paulus. Hij lijkt heel negatief te denken over de mens maar hij zegt : “Wanneer u zich laat leiden door de Geest woont God in u.” En : “Allen die door de Geest van God worden geleid zijn kinderen Gods en kunnen Hem aanroepen als “Abba”, Vader.” Hieruit blijkt dus dat Paulus heel positief denkt over de mogelijkheden van de mens. Dat Paulus in feite positief denkt over de mogelijkheden van de mens raakt echter uit het zicht door zijn uitspreken over de menselijke natuur. Om het lezen van Paulus wat makkelijker te maken zou ik bij wijze van experiment willen voorstellen om daar waar Paulus  over de menselijke natuur spreekt , het woord “natuur“ te vervangen door “ego” En met “ego” bedoel ik de overlevingsdrang waarmee God ons geschapen heeft. We worden ermee geboren. Wanneer we als baby honger hebben gaan we huilen zodat onze moeder zal komen om ons te voeden. Daar hoefden we niet over na te denken daar zorgde ons ego voor. Wanneer we plotseling voor vuur staan dan deinzen we terug. Daar hoeven we niet over na te denken. Daar zorgt ons ego voor. En zo springen we dankzij ons ego ook zonder nadenken opzij wanneer een auto op ons afkomt.
Later in ons leven zorgt ego ervoor dat we overleven door naar school te gaan, een vak te leren zodat we in ons levensonderhoud kunnen voorzien. Ook daar denken we niet zo over na. Ons ego geeft ons dat in.
Ons ego is onze overlevingsdrang. En dat betekent dat wij egocentrisch zijn. We zijn gericht op overleven. Egocentrisch is niet egoïstisch. Egoïstisch is een negatieve kwalificatie. Maar om te leven moet je wel egocentrisch zijn. In het overleven sta je zelf in het middelpunt anders zou je niet overleven. Ons ego is dus een gave van God.
Ons ego helpt ons om te overleven maar wanneer we wat ouder worden, wanneer we de gevaren van onze jeugd overleefd hebben, wanneer we een plaats in de samenleving veroverd hebben, dan kan ego zich een beetje gaan ontspannen. In noodsituaties hebben we ego nog steeds nodig om te overleven maar er zijn steeds meer situaties waarin we ego kunnen loslaten. Steeds vaker hoeven we niet meer egocentrisch te zijn maar kunnen we de ander met hoofdletter en met kleine letter, God en medemens , het centrum van ons leven laten zijn.

Om dit aan te duiden gebruikte Jezus het mooie beeld van de graankorrel. “Wanneer de graankorrel niet in de aarde valt en sterft kan hij geen vrucht voortbrengen.” In de graankorrel zit een kiem. Om de graankorrel zit een hard vlies om de kwetsbare kiem te beschermen. De kiem kan pas ontkiemen wanneer het harde vlies openbarst en ruimte geeft. Dit harde vlies is ons ego. De kiem dat is de mens die wij kunnen zijn. Dat is de mens die roept “Abba”, Vader.

Ik heb nu het idee dat Paulus wanneer hij spreekt over de menselijke natuur hij het heeft over ons ego. Zo schrijft hij in Romeinen 8: 5: “Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich laat leiden door de Geest, is gericht op wat de Geest wil.“
Wanneer je leest wat Paulus schrijft over de menselijke natuur, dan lijkt hij een heel negatief mensbeeld te hebben. Maar wanneer je, je realiseert dat hij wanneer hij spreekt over de menselijke natuur, hij het alleen over onze ego heeft, over onze overlevingsdrang, dan begrijp je dat hij het heeft over het harde vlies rond de graankorrel . Hij spreekt niet negatief over de kiem. Die ziet hij juist als uiterst positief. Die kiem dat is het kind van God in ons. Die kiem die uitroept: “Abba“, Vader.!

Wat kunnen wij nu zeggen over het wezen van de mens? Is de mens geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed of deugen de meeste mensen?

Ik denk dat wij in wezen goed zijn. We zijn geschapen door God. Wat uit God’s handen komt is goed. God heeft ons geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Ons wezen is Gods beeld en gelijkenis te zijn. De kiem in de graankorrel van ons ego is Gods beeld en gelijkenis.
In de loop van ons leven wordt het harde vlies van ons ego zachter en zachter. Dat is het werk van de zon van Gods liefde. Die zon overstraald ons, geeft ons licht en verwarmt ons. Ons ego wordt zachter en dunner en breekt open. De mens die we kunnen zijn wordt geboren. God en medemens en de schepping komen centraal te staan in ons leven.

Op weg naar Damascus  was de Opgestane Heer in een visioen aan Paulus verschenen. Dat was een bekeringservaring voor hem. En dan lijkt het alsof bij Paulus dat harde vlies van zijn ego er toen in één keer openbarstte en van hem af viel en hij in de rest van zijn leven alleen nog God en medemens centraal stelde.
De meeste mensen maken echter niet zo’n plotselinge en totale bekeringservaring mee. Bij de meeste mensen is het dunner worden van het vlies om de graankorrel van het ego  en het openbarsten ervan een proces dat levenslang duurt.
Dat brengt ook een zekere strijd met zich mee. We kunnen de spanning gaan voelen tussen het leven vanuit ons ego en het leven vanuit de kiem van de graankorrel, de mens die wij kunnen zijn. We kunnen worstelen met ons egocentrisme. We kunnen ons schuldig voelen vanwege ons egocentrisme. In Romeinen 7 laat Paulus ons delen in zijn worsteling hiermee. Hij schrijft :  “Ik wil het goede wel maar het goede doen kan ik niet. Wat ik verlang te doen, het goede laat ik na. Wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik….Wie zal mij ongelukkig mens hieruit redden? “ En dan antwoordt hij: “God zij gedankt door Jezus Christus onze Heer en door de Heilige Geest.“

Wanneer wij bij onszelf opmerken dat we egocentrisch denken en handelen, dan moeten we onszelf dat niet al te zeer kwalijk nemen. God heeft ons geschapen met een ego, met een overlevingsdrang, die ons egocentrisch maakt.

Op het moment dat we ons egocentrisme opmerken vallen we er al niet meer mee samen, hebben we er al afstand van, zijn we al meer kiem dan hard vlies om de graankorrel.

Op het moment dat we ons egocentrisme waarnemen zijn we al op weg te worden wie we ten diepste al zijn: kinderen van God, die roepen: “Abba, Vader.”

Amen.