Lezingen: Jesaja 61, 1-3 en Lucas 4, 20-30
Voorganger: ds. J. Katerberg, Borger
Lieve mensen van God,
Als een belangrijk persoon in je dorp woont of in je straat,
een actrice, een sportman, een politicus of een BN-er,
dan zijn er altijd veel mensen die daar trots op zijn.
Hun straat of dorp wordt er óók een beetje belangrijk door
en ook zijzelf voelen zich net wat meer waard.
De glorie van zo iemand straalt als het ware ook op hen af.
Zoiets lijkt ook te gebeuren wanneer Jezus in zijn eigen dorp voor het eerst voorleest in de synagoge.
In de omgeving had hij al wonderen gedaan, zijn naam ging al rond, en nu staat hij dan in Nazareth op de preekstoel,
om het zo maar eens te zeggen. Hij leest voor uit de profeet Jesaja en gaat het gelezene meteen uitleggen en toepassen op zichzelf:
die gezalfde waar Jesaja het over heeft, die staat in jullie midden, ik ben het, zegt hij met zoveel woorden.
Die profeet die bevrijding zal brengen, de armen het goede nieuws,
die blinden weer zal doen zien en die onderdrukten de vrijheid geeft,
hier is hij, ik ben het.
Ze verwonderen zich enorm, de mensen in de synagoge, zijn dorpsgenoten.
En ze vallen hem bij: natuurlijk, wat geweldig, ja wat is dit?
Dit is toch de zoon van Jozef, de timmerman?
En moet je die nu eens horen praten! Eén van ons!
Ze voelen zich steeds belangrijker worden. Jezus’ glorie straalt op hen af.
Maar dan gaat het helemaal mis.
Jullie rekenen er zeker op dat ik ook hier wonderen ga doen, net als in Kapernaüm, zegt Jezus.
Op een nogal botte manier zet hij zich af tegen zijn eigen mensen.
Terwijl ze hem juist nog zó bewonderden en het met hem eens waren!
Een profeet wordt in zijn eigen vaderstad niet geëerd, gaat Jezus verder,
en hij komt dan met een tweetal voorbeelden uit het oude testament:
met Elia, de profeet die naar het buitenland werd gestuurd,
naar de weduwe van Sarepta, in plaats van zijn eigen mensen te helpen.
En ook met het verhaal van de profeet Elisa, die wel de Syriër Naäman genas,
maar niet zijn vele Joodse landgenoten die ook aan huidvraat leden.
Zo zal het ook met mij gaan, weet Jezus.
Maar…. ze waren hem toch bijgevallen, ze wilden hem toch groot maken,
ze waren toch juist zo blij met hun eigen wonderdokter?
Ja, dat waren ze. Maar… Jezus is geen wonderdokter, hij is een profeet.
Zo noemt hij tenslotte zichzelf! Ja, en een profeet, wat is dat!
Nee dat is niet iemand die de toekomst voorspelt.
Een profeet is iemand die de mensen terugroept naar wat God wil.
Die machtigen bij de les houdt van het goddelijk Woord
en ze desnoods de wacht aanzegt.
Die opkomt voor gevangenen, onderdrukten, blinden, doven en armen,
zoals de profeet Jesaja dat Jezus vóórzegt.
Voor al die mensen die geen leven hebben, kort gezegd.
En dat gaat allemaal niet lukken als je te dicht bij de mensen staat, weet Jezus.
Als je één van hen bent en ze je nog kennen als een ventje van vier.
En zo gauw ze je op een voetstuk hebben gezet om je te bewonderen,
gaat het helemaal niet meer: je bent dan onschadelijk geworden.
Aan de ene kant kun je niks meer verkeerd doen, maar aan de andere kant
kun je ze ook niet meer de wacht aanzeggen, als dat nodig zou zijn.
Jezus neemt daarom afstand van zijn mensen en hij is heel duidelijk.
Ze worden dan zo kwaad op hem dat ze hem het liefst helemaal kwijt zijn.
Zijn glorie en zijn gezag, het is allemaal zomaar weg.
Ja, liefde en haat zijn vaak twee kanten van dezelfde medaille.
De ene dag ben je wereldberoemd, de andere dag word je verguisd.
Met dit verhaal krijgen wij de vraag voorgelegd wie Jezus voor ons is.
Is hij voor ons ook een soort van wonderdokter, een heelmeester
die het allemaal weer goed maakt? Die als één van ons er voor ons is?
Iemand die we vereren, die we hoog hebben zitten?
Zó hoog dat hij niet meer de profeet kan zijn die hij wíl, ja móet zijn?
De man Gods met gezag die ons wijst op misstanden
in ons leven en samenleven en die ons indien nodig de wacht aanzegt?
Hebben we hem misschien al te zeer ingekapseld in onze liturgie,
in ónze opvattingen en meningen, in onze diensten en rituelen,
dat we niet meer open staan voor wat hij ons en onze wereld te zeggen heeft?
Want we kunnen ons heel druk maken om de kerk, om het instituut
dat dreigt te verdwijnen of dat op zijn best nog een randverschijnsel wordt
in het leven van wie na ons komen, maar dat zegt niet alles over wie Jezus is.
Voor ons. Welk gezag heeft hij werkelijk over ons leven?
Over ons doen en laten? Zou dat gezag van Jezus niet te zien moeten zijn?
Aan onze manier van leven? Zoals Paulus het zegt: maar gij geheel anders…?
Anders, anders leven dan de andere mensen..? Moet dat dan?
Veel vragen die ons aan het denken willen zetten.
Vragen ook in een tijd waarin ‘gezag’ bijna een vies woord is geworden.
In heel ons samenleven is het gezag in crisis, en dat heet dan ‘gezagscrisis’.
Vroeger was vaders wil gewoon wet en had de jeugd respect voor ouderen.
In de kerk was de kerkenraad gezaghebbend en binnen de kerkenraad
bepaalde de dominee goeddeels wat er moest gebeuren.
Kerkelijke – en burgerlijke ambtsdragers waren gezagsdragers.
Maar u laat zich toch niet meer gezeggen door de dominee?
En hoeveel mensen hebben lak aan politiemensen of gemeentelijke bestuurders.
Op social media wordt er wat afgescholden op deze mensen.
En in de Tweede Kamer wordt de minister-president doodgewoon toegevoegd
dat hij niet goed snik is, om van doodsbedreigingen van buitenaf
nog maar niet te spreken. Nee, het gezag, elk gezag heeft het moeilijk in onze tijd.
Zelfs hulpverleners als huisartsen en ambulancemedewerkers ontberen vaak respect.
Nu is het niet de bedoeling –als ik dat al zou kunnen-,
om een antwoord te geven op de vraag waar die gezagscrisis vandaan komt.
Wel is het denk ik zinvol om je persoonlijk en als gemeente af te vragen
hoe jij zelf, hoe je als gemeente met die crisis omgaat.
Dat je je afvraagt: voor wie heb ik werkelijk respect?
Wie heeft voor mij, voor ons echt gezag, innerlijk gezag.
Best een moeilijke vraag, als ik naar mezelf kijk.
Je hebt zo gauw de neiging om je maar een beetje te laten meedrijven
op de stroom van een algemeen gevoel van onbehagen dat onze tijd kenmerkt.
Maar om echt iemand te noemen wiens houding of gedrag je hoop geeft,
iemand die een voorbeeld voor je is, iemand om op te bouwen,
is een stuk lastiger.
Burgemeester Aboutaleb van Rotterdam noemde een tijdje geleden
een aantal mensen die voor hem gezaghebbend zijn:
Nelson Mandela, Mahatma Ghandi, Maarten Luther King, Angela Merkel.
Leiders met een visie, met durf, met grote moed ook.
Mensen die veel gevaar trotseerden, die vaak veel hoon te verduren kregen,
of moesten lijden voor hun droom of zelfs sterven.
Lieve mensen, als Jezus voor ons nog gezag heeft –
en dat is toch wat we van elkaar mogen verwachten in de kerk -,
en dan niet als wonderdoener, maar als profeet met visie,
als de man van God die deze wereld kwam bevrijden,
als degene die de weg wijst naar een beter samenleven van mensen,
zouden we dan niet moeten letten op zijn manier van leven,
op zijn omgang met vriend en vijand,
op zijn droom van Gods Koninkrijk op aarde,
op zijn moed, zijn kracht, zijn weerloos lijden en sterven?
De profetie van Jesaja, die hijzelf in Lukas 4 leest, lijkt een soort van programma.
Daarin kun je in de kern al horen waar het Jezus om gaat.
Hij stelt dat hij gezonden is met een boodschap voor armen, gevangenen,
blinden en gebrokenen. Allemaal mensen bij wie iets niet in orde is,
slachtoffers, misdeelden. Mensen wier leven tot een minimum is teruggebracht.
Jezus citeert ook deze woorden uit Jesaja: om een genadejaar
van de Heer uit te roepen. Dit genadejaar of jubeljaar staat beschreven in Leviticus.
Kwijtgeraakt grondbezit moest in dat jaar terugkomen bij de oorspronkelijke,
verarmde eigenaar die zo uit zijn slavernij zou worden bevrijd.
Voor wie arm zijn geworden en hun vrijheid hebben verloren,
gaan de dingen nu anders worden: Jezus heeft een goede boodschap voor hen.
Ja, Jezus wil er zijn voor de havenots, voor wie niets hebben.
Een betere wereld komt alleen dan, als er erbarmen is, ontferming en vergeving.
Was getekend: Jezus van Nazareth.
Ja, je moet wel weten wie het is die jij gezag toekent in jouw leven.
Vooral als het gaat om al die aardse zaken als armoede en bezit.
Dat kan een hoogst pijnlijke exercitie worden als je veel hebt.
Ongetwijfeld is dat de reden dat veel van wat Jezus hier noemt
in de geschiedenis van de kerk sterk is vergeestelijkt:
het zou Jezus gaan om geestelijke armoede, om gebrokenheid door
ziekte en om gevangenschap in de zonde.
Ja, dan blijft zijn boodschap een innerlijk gebeuren en is het niet moeilijk
om net als andere mensen gewoon door te gaan met het zoeken
van de beste plaatsen in de wereld van hebben is hebben en houden is de kunst.
Maar ik geloof dat zijn boodschap veel maatschappelijker, veel aardser is
dan wat wij er met elkaar in onze kerken eeuwenlang van hebben gemaakt.
Soms denk ik zelfs dat het Leger des Heils dat beter heeft begrepen dan wij.
Als dat waar is, dat Jezus’ boodschap op de aarde is gericht,
op ons samenleven met elkaar, dan is die vergeestelijking waar ik over sprak
een soort van uitdrijving, zoals er gebeurt na de lezing in de synagoge.
Die Jezus, die aan ons geld en goed komt, die moeten we niet.
Die zijn we liever kwijt dan rijk. Die doen we liever weg.
Die kruisigen we desnoods.
Maar dan gebeurt er opnieuw iets wonderlijks in het bijbelverhaal:
als ze Jezus van de afgrond willen duwen staat er:
Maar hij liep midden tussen hen door en vertrok’.
Dat is een verwijzing naar Pasen, naar het dwars-door-de-dood-heen-verhaal’.
Wij kunnen de mens Jezus misschien uitbannen uit ons leven,
maar de Geest die in hem was, is niet klein te krijgen.
Die zal altijd weer opstaan.
Die zal ondanks ons toch altijd weer mensen vinden, ook onder ons,
die beseffen dat geven zaliger is dan nemen, dat vergeving sterker is dan wraak,
dat erbarmen het beter doet dan oordelen, dat liefde sterker is dan de dood.
Zulke gelovigen, zulke navolgers geven Christus het gezag dat hem toekomt.
Ze doen dat met geduld en vaak in stilte, ze hoeven geen applaus.
Maar ze zijn er en het zijn er meer dan gedacht die hun knieën niet gebogen hebben
voor de Baäl –ik moest even denken aan het verhaal van de profeet Elia
die de moed dreigde op te geven- en voor al die goden van het groeiende geld.
Velen zijn het er. Ze zijn ook onder ons, goddank.
Dezen zijn het –gelovigen en ongelovigen, jazeker,
die de aarde en zijn bewoners door de Geest Gods bewaren
voor onze kinderen en kleinkinderen.
Zo moge het zijn.