Lezing: Deuteronomium 6, 1-9
Voorganger: ds. Dick van der Vaart
Gemeente van Christus,
Zoals ik aan het begin van de dienst al zei wil ik vanmorgen met u nadenken over de eerste drie woorden van de Apostolische geloofsbelijdenis: “Ik geloof in God.“
En nu lijkt het op eerste gezicht niet nodig om in te gaan op het kleine woordje “ik” waarmee de geloofsbelijdenis opent maar bij nader toezien is dit wel nodig. Want wat verstaan we onder “ik”?
In onze cultuur is dit een heel beperkt begrip geworden. Met “ik” bedoelen we onszelf zoals we tegenóver de wereld staan. Ons ik staat tegenover de wereld en los van de wereld. “Ik ben hier, de wereld is daar buiten mij.“ Er is een kloof tussen mij en de planeet aarde, tussen mij en het dierenrijk, tussen mij en het plantenrijk, tussen mij en de mensheid, tussen mij en God.
Dit “ik” noemen we “het individu“ d.w.z. het niet deelbare. Wij zijn losstaande individuen, de mensheid is een optelsom van losstaande individuen.
Dit “ik” wordt ook wel “ego” genoemd. Ons ego moet overleven in een omgeving die levensbedreigend kan zijn. Het ego treedt in werking wanneer we als baby honger krijgen of dorst .We gaan dan huilen om de aandacht van onze moeder te trekken om ons te voeden. Zo overleven we. Zo treedt ons ego in werking om ons te beschermen tegen kou ( we gaan dan op zoek naar warmte, tegen hitte, we gaan op zoek naar koelte, tegen vuur of een afgrond, wedeinzen terug. ) Ons ego is dus gebaseerd op angst.
Het woordje “ik“duidt in onze cultuur dus aan een ik dat losstaat van de wereld om hem heen, los van de mensen om hem heen, los van de dieren, los van alles wat groeit en bloeit.
Het “ik” duidt in onze cultuur ook in de eerste plaats op een denkend ik. Het ik is een rationeel wezen. Het hart met zijn emoties en gevoelens komt pas op de tweede plaats.
Het “ik“ staat in onze cultuur ook los van God. Dan kan niet anders. Want wanneer je het “ik” losmaakt van de schepping, dan maak je het ik ook los van de Schepper.
Samenvattend: Het “ik” is in onze cultuur een rationele, ondeelbare eenheid, die los staat van de natuur, de mensheid en God. We kijken door onze ogen zoals een astronaut door zijn helm kijkt naar het heelal of een diepzeeduiker door zijn helm kijkt naar de oceaan. Het lichaam afgeschermd door ruimtepak of duikerspak waardoor de huid niets meer voelt , het lichaam uitgeschakeld wordt en de denker in alle eenzaamheid overblijft.
En nu kan ik u tot mijn vreugde zeggen dat dit niet het “ik” is waarmee de Apostolische geloofsbelijdenis opent. Het “ik” dat ik u geschetst heb zou je het “kleine ik “ of het “kleine zelf“ kunnen noemen. Het “ik” waarmee de geloofsbelijdenis opent zou je het “grote zelf “ of het “diepe zelf” kunnen noemen.
Dit diepe zelf staat niet tegenover de wereld en de natuur en de mensheid en God maar maakt er deel van uit. Je kunt onderscheid maken tussen “zijn “en “zijnden”. Alles is er. Wat alles gemeenschappelijk heeft is zijn. De concrete dingen kun je zijnden noemen. Alle zijnden maken deel uit van het zijn. Alles rust in het zijn.
Zo maakt het diepe zelf deel uit van het zijn. Het diepe zelf rust in het zijn. En het zijn dat is Gód. Het universum is een zijnde, het is deel van het zijn, het is deel van God. De planeet aarde is een zijnde, het is deel van het zijn, het is deel van God. Dat zien astronauten wanneer ze vanuit hun ruimteschip naar die prachtige kwetsbare, blauwe planeet aarde kijken. Ze zien de schoonheid en de kwetsbaarheid. Ze zien de schoonheid en de kwetsbaarheid van God. Het verandert ze voor de rest van hun leven.
Wat geldt voor de planeet aarde in zijn geheel geldt voor de regenwouden, de zeeën en de oceanen: het zijn zijnden, deel van het zijn, deel van God. Het geldt voor de dieren, de bomen en de bloemen: zijnden, deel van God. Wanneer je ogen opengaan en je de schoonheid en de kwetsbaarheid ervan ziet, zie je de schoonheid en de kwetsbaarheid van God. Het is de roeping van de kerk in deze tijd om de mensheid de ogen te openen voor de Aanwezigheid van God in de schepping.
Onze medemensen zijn ook zijnden. Ook zij zijn deel van het zijn. Deel van God. Omdat ook wijzelf deel van het zijn zijn en daarmee deel van God, staan we dus niet als losse individuen in de wereld maar zijn we deel van het grote geheel: God. Paulus zegt: deel van het Lichaam van Christus. We kunnen zeggen dat het universum het lichaam van God is en alle mensen leden daarvan. Geen losse individuen maar broeders en zusters verbonden door een intiemere band dan de bloedband, verbonden door de band van het zijn, verbonden door God.
Tot zover het woordje “ik”. Nu zou ik nog even met u willen kijken naar de woorden “in God”, van ”Ik geloof in God. “
Vanuit het “kleine i “ dat in de eerste plaats een rationeel ik is, betekent “ik geloof“ dat ik een aantal geloofswaarheden voor waar aanneem. Ik zeg dan met mijn verstand: Ik geloof dat er een God is. Ik geloof dat Hij hemel en aarde geschapen heeft. Ik geloof dat Hij zich in de Heilige Schrift openbaart enzovoort.
Maar het “ik geloof“ in de geloofsbelijdenis duidt niet in de eerste plaats op het met je verstand voor waar aannemen van een aantal geloofswaarheden. De Apostolische geloofsbelijdenis wordt ook wel aangeduid als “het Credo.“ En “Credo“ ik geloof in het Latijn. In het woord “Credo“ zijn twee woorden te onderscheiden: Het “cre “ verwijst naar het Latijnse woord voor hart: Cor en het “do“ verwijst naar het Latijnse woord “geven, toevertrouwen.“ Credo betekent: “ik geef mijn hart aan“, “ik vertrouw mij toe aan“. Ik geloof in God betekent dus : “Ik vertrouw mij toe aan God.“
Nu kunt u zien hoe prachtig die woorden zijn waarmee de geloofsbelijdenis opent: Ik geloof in God. Het kleine, angstige ik, dat alleen maar bezig is om te overleven, dat zich eenzaam voelt en denkt los te staan van de natuur en de mensheid, laat zijn angst los en vertrouwt zich toe aan God. God die niet ver weg is ergens boven in de hemel maar om ons heen, in de medemens, in de natuur.
Hoe krijgen we nu een relatie met god ?
God is het zijn. Wij zijn zijnden en als zijnden deel van het zijn en dus deel van God. De vraag kan dus niet zijn: hoe krijgen we een relatie met God? Die relatie is er al omdat we deel van God zijn.
De vraag kan wel zijn: Hoe krijgen we een persoonlijke relatie met God? Hoe komen we met Hem of Haar in een persoonlijke relatie te staan? In een Ik – Gij relatie?
Dat gebeurt doordat God in ons een verlangen wekt. Je zou je kunnen voorstellen dat de kom van mijn linkerhand ons hart voorstelt en dat mijn gebalde rechtervuist de scheppingskracht van God is. Met Zijn scheppingskracht oefent God druk uit op ons hart. Zo ontstaat daar de vorm van Zijn scheppingskracht. Die vorm is een ruimte, een leegte. Toen de scheppingskracht van God in ons hart aanwezig was, was ons hart helemaal van Hem vervuld. Toen God Zich weer terugtrok liet hij een ruimte achter, een leegte. Deze leegte is een verlangen naar Hem.
Gerard Reve brengt dat verlangen op poëtische wijze onder woorden. Hij dicht:
“Voordat ik de nacht in ga, die voor eeuwig lichtloos gloeit,
wil ik nog eenmaal spreken en dit zeggen:
dat ik nooit anders heb gezocht
dan U, dan U, dan U alleen.“
En ook:
“Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat gij waarachtig leeft,
dan denk ik , dat Gij Liefde zijt en eenzaam, en dat,
in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt, zoals ik U “
Ons verlangen naar God motiveert ons om te zoeken naar God, om Hem aan te spreken en om dan te ontdekken dat Hij niet ver is maar wij omringd zijn door Hem en kunnen luisteren naar zijn Stem.
Amen.