Hoogeveen, 18 oktober 2020, 5e zondag van de herfst
Genesis 1, 26 – 2, 3 en Matteüs 22, 15-22
Oosterkerk
Voorganger: ds. Jan Ros

Gemeente van Christus,

    Er is een tijd geweest – ik heb het nu over de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw- dat er in de kerken vaak een verband werd gelegd tussen geloof en politiek. Het was de tijd van heftige discussies over kernenergie en kernwapens, van het Conciliair Proces. De mensen met grijs haar weten daar nog wel van. Er kwam daarna een periode van reactie, zoals dat in de geschiedenis altijd gaat: geen politiek op de kansel, daar komt alleen maar gedonder van, en van de weeromstuit werd de aandacht verlegd naar binnenkerkelijke problemen, rond Samen op Weg, de persoon van Jezus, spiritualiteit.

De laatste jaren zie je weer een verschuiving. De kerken worden uitgedaagd om zich uit te spreken en van zich te laten horen in de vragen rond normen en waarden, de rol van religie in onze samenleving. Daarom sluiten de lezingen van vandaag verrassend goed aan bij deze vragen en problematiek. Want daarin staat een tekst die in de geschiedenis van het christendom klassiek geworden is als het gaat over de verhouding tussen staat en kerk, geloof en maatschappij. Geef dan wat van de keizer is aan de keizer is en geef aan God wat God toebehoort.

         Wat er gebeurd is in de afgelopen jaren weten we allemaal. Het vertrouwen van de burger in de politiek is flink gedaald. En dat was al niet zo bijster groot. De staat verliest aan gezag en betekenis als het gaat om het stellen van en toezien op grenzen en regels over hoe wij met elkaar samen hebben te leven. De tendens in onze sterk individualistisch ingestelde samenleving is dat wij dat het liefst ieder voor onszelf uitmaken. We houden er niet van dat ons de wet wordt voorgeschreven. Pas als de vrijheid die ook de ander daarin neemt negatieve gevolgen heeft voor onszelf gaan we roepen om een herstel van normen en waarden dat van bovenaf moet komen.

Heeft geloof iets met politiek te maken? Of is het het beste om je als gelovige maar verre te houden van de politiek, al dat gekonkel, de belustheid op macht, de onoprechtheid? Om aan de keizer te laten wat van de keizer is? Is geloof in God iets dat beperkt is tot het privé-domein?

Laten we eens kijken naar onze tekst. Jezus is Jeruzalem binnengekomen op een ezel en vanaf dat moment zijn de tegenstel-lingen met farizeeën en schriftgeleerden steeds scherper geworden. Jezus heeft onder meer de schijnheiligheid van de farizeeën aan de kaak gesteld en zij hebben Jezus van godslastering beschuldigd. Ze wilden hem gevangennemen, maar waren bang voor de mensen, omdat die Jezus voor een profeet hielden.

Ik vertel dit erbij om duidelijk te krijgen waar het hier om gaat: niet over geloof, maar over macht. Wie heeft het hier voor het zeggen, wiens autoriteit wordt erkend?  Ook in de geschiedenis van de kerk heeft de machtsvraag een grote rol gespeeld. Terwijl vaak gedaan werd en misschien ook wel oprecht geloofd werd dat het alleen maar ging over geloof. Macht, dat hoorde thuis in een ander gebied, dat van de keizer, de politiek, de wereld. Met geestelijke dingen heeft dat niets van doen. Maar het ergste misbruik van macht gebeurt daar waar ontkend wordt dat macht een rol speelt. Want daar wordt macht onzichtbaar en ongrijpbaar. Dat is in geloofszaken vaak zo geweest. Je hoeft niet alleen maar te denken aan heftige kerkstrijd.  Macht hoeft niet altijd het gezicht te hebben van botte dwang. Het kan veel subtieler. Op het geweten van mensen inwerken. Hen een gevoel van onmacht, van schuld bezorgen.

Dat laatste is de methode die de farizeeërs proberen toe te passen op Jezus. Ze doen een beroep op zijn geloof en prijzen dat. Vervolgens zetten ze hem daarmee klem. Het doet mij een beetje denken aan mensen die van anderen, omdat zij christen,  zijn dingen eisen waarover ze zelf niet zouden piekeren. Wat ze zeggen klinkt meestal heel redelijk en er is bijna geen verweer op mogelijk. Als iemand gelooft dan mag je toch iets van hem of haar verwachten? Maar wie zo redeneert stelt een ander in staat van beschuldiging en blijft zelf buiten schot.

De vraag naar het belasting betalen aan de keizer is zo’n poging, en wel een hele geraffineerde. Voor de joden in die tijd echt een geloofsvraag, een gewetenskwestie. De keizer is een vreemde heidense overheerser. Belasting betalen betekent het erkennen van zijn macht. Op de Romeinse munten stond een beeltenis van de keizer en het opschrift ‘goddelijk heerser’ eronder. Voor de joden pure blasfemie. Als Jezus zou zeggen dat men de keizer belasting moet betalen keurt hij die blasfemie goed en maakt zich onpopulair bij het volk dat de Romeinse bezetter haat. Zegt hij echter dat men niet moet betalen, dan kunnen de herodianen die meegekomen zijn hem direct oppakken wegens volksopruiing. De vraag is zo slim dat er geen ontsnapping mogelijk lijkt.

Maar toch heeft Jezus een antwoord. Hij stelt een tegenvraag. Hij vraagt zijn ondervragers om hem een belastingmunt te laten zien. Alsof hij die nog nooit gezien heeft. Hij had hen ook zelf zo’n munt kunnen tonen. Maar hij is een rondreizend rabbi en heeft zulke munten niet op zak. Zij hebben dat wel. Met dat ze de munt met die blasfemische voorstelling erop uit hun zak moeten halen maken ze meteen duidelijk voor iedereen dat ze zelf die belasting wel betalen en de macht van de keizer erkennen.

Geef aan de keizer wat van de keizer is, zegt Jezus dan en daarmee zegt hij hen door te gaan met wat ze toch al doen. Daar hebben zij natuurlijk geen enkel antwoord op. Als ze nu tegenwerpingen zouden maken, zouden ze voor het oog van heel het volk zichzelf in staat van beschuldiging stellen. 

Dit antwoord van Jezus kan alleen maar een nog slimmere truc lijken dan de strikvraag van de farizeeërs, waar je bewondering voor kunt hebben; heeft hij zich daar mooi uitgered! Maar het is meer dan dat. In wat Jezus zegt laat hij blijken dat hij de opzet van de farizeeërs doorziet. Waarom stelt u mij op de proef, huichelaars? Het gaat hier niet om een eerlijke vraag om het geweten, om God, vanuit een gedeeld geloof zoeken naar waarheid. Het geloof wordt hier gebruikt om iemand pootje te lichten.

Jezus’ antwoord is in de eerste plaats ontmaskerend. Het kwaad in onze wereld verbergt zich vaak onder de vermomming van iets goeds en dat maakt het zo ongrijpbaar. Jezus is gekomen om de macht van het kwaad te ontmaskeren, zodat het zijn ware gezicht laat zien. Om dat te doen trekt hij niet, zoals veel van zijn geloofsgenoten zo graag zouden willen, ten strijde tegen de keizer en de Romeinse bezetting, het kwaad van buiten. Hij is gekomen om te laten zien dat het verlangen naar macht en overheersing, het heilig maken van het eigen belang en het zich keren tegen de ander die dit bedreigt, niet beperkt is tot het domein van de keizer, maar te vinden is in het hart van de godsdienst zelf.

Het is het uitsteken van de beschuldigende vinger naar anderen en het zelf buiten schot willen blijven dat geen van ons vreemd is, dat door hem consequent ontmaskerd wordt. Met die ontmaskering maakt Jezus zich niet populair en hij weet dat. Het gevolg daarvan is dat met toenemende heftigheid alle beschuldigen-

de vingers in zijn richting wijzen. Die dreiging is hier al sterk voelbaar. Toch gaat hij door op deze weg. Wat de farizeeërs over hem zeggen is namelijk waar, ze weten zelf niet hoe waar: Meester wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God, en u door niemand laat beïnvloeden want u ziet geen mens naar de ogen. Het kwaad moet ontmaskerd worden om te wijken, om ruimte te maken voor het goede waarvan het de plaats heeft ingenomen. De waarheid moet aan het licht komen. De weg van de ontmaskering is de weg van God in onze wereld.

De munt die het beeld van de keizer draagt, zijn jullie schuldig aan de keizer. Maar jullie zelf, mensen die Gods beeld dragen, zijn aan God je leven schuldig, in de erkenning van zijn koningschap.  Jezus stelt ons over de hoofden van de Farizeeën en de herodianen voor de keus: Kruis of munt – God of de keizer? Volgens welk programma wil je leven? Wil je leven in het besef dat de aarde en alles wat daarop leeft van God is?  Wij zijn geen slaven of knechten, maar bevrijde mensen. Maar ook: wij zijn pachters of rentmeesters en geen eigenaren van de aarde, van het leven van onszelf of van anderen. Wij zijn beeld en gelijkenis van God, maar niet God zelf. Wie dat soort gedachten heeft vervalt vroeg of laat tot onmenselijke praktijken of lijdt aan hoogmoedswaanzin. Weet als mens je plaats in dit leven. Leef in eerbied voor God, en laat je leiden door zijn beloften. Hij heeft hoge verwachtingen van ons, Hij wil immers dat wij op Hem lijken. Jezus herinnert ons aan die bestemming en gaat ons voor op die weg. Aan ons de keus om hem daarin te volgen. Amen.