Lezingen: Lezing: Nehemia 9, 15-20

Lezing: Matteüs 14, 13-21

Voorganger: drs. Loes L.W. Jansen

Geliefden van God, gemeente van Christus Jezus
In deze coronatijd luister, kijk ik op zondagmorgen geregeld tot de kerkdienst begint op de radio naar Vroege Vogels. De laatste tijd worden vogelnamen in allerlei dialecten uitgelegd.

En zo kwamen ook de vogelnamen in gebarentaal langs. Bij gebarentaal – de taal van dove mensen – is vooral duidelijk dat het gaat over wat men ziet van een vogel. Het algemene gebaar voor een vogel is het op en neer bewegen van de armen – meer of minder groot, heftig.

En bv dit gebaar kwam ook voorbij:  ….Een duif – het mannetje – die de keel opzet. Het is niet een associatie die ik direct bij een duif heb. Misschien kijk ik minder intens dan dove mensen.

Als een zintuig uitvalt worden de andere zintuigen immers sterker.

Het beeld in het gedicht ‘een visserman met een vogel op zijn hoofd’ verbeeldt Jezus als deze na de doop door Johannes uit het water omhoogkomt. Dan daalt een duif op zijn hoofd neer.

De verbinding tussen Jezus en de hemelse Vader wordt zo duidelijk gemaakt. Toch is deze verbinding niet een statisch gegeven. Een vogel is beweeglijk, vliegvlug, trekt van hot naar her.

Zo is ook de verbinding tussen Jezus en God de Vader niet constant.

De lezing in het Mattheüs evangelie begint met een uitwijkmanoeuvre van Jezus. Hij trekt zich terug. Zoekt de stilte en de eenzaamheid. Om de eenheid met zijn Vader te hervinden.

Over het herstellen van de relatie met de Eeuwige gaat het ook in het gedeelte dat we hoorden uit het boek Nehemia. Dit Bijbelboek is onderdeel van de cyclus Ezra-Nehemia. En het verhaalt over het volk Israël dat terugkeert naar Kanaän, Jeruzalem na de ballingschap en opnieuw een volk van God probeert te worden. Ballingschap, dat is los zijn van alles wat vertrouwd is. Volgens het verhaal zeventig jaar. Dat is een symbolisch getal. Het volk is in fasen weggevoerd,

losgeslagen van de mogelijkheid om een zelfstandige natie te zijn. Slachtoffer van de machtswellust van hun koningen. En er is volk blijven hangen in het land, ontkomen maar volledig verarmd, verweesd, op zichzelf aangewezen.

In Jeruzalem ontstaat nu een nieuwe gemeenschap. De muren en de tempel worden herbouwd. En opnieuw is er strijd, onderlinge concurrentie, het zoeken van macht. Dat is menseigen. En het wijst op herstel. De vermurwdheid, verslagenheid, dichtgeklapte harten,

Inertie, de verharding die hun deel was tijdens de ballingschap verdwijnt.

Nehemia is een hoge ambtenaar van de Perzische koning. In de eenzaamheid van de ballingschap hervindt hij vrijstandig het gesprek met de God van Abraham, Isaak en Jacob. Hij regelt de terugkeer van vele ballingen. In Jeruzalem geeft hij leiding aan de wederopbouw. Ieder die meewerkt aan dit opbouwen van de gemeenschap doet dit om persoonlijke redenen, vanuit het eigen hart, vanwege verbondenheid met de eigen stam, toevallig of vanwege afkomst, als vrijbuiter of als zoekende, door wanhoop gedreven, dromerig, visionair of pragmatisch. Een volk van God zijn, is mensen van het Boek zijn. Veel van wat geschreven is, is verloren gegaan. Sprokkelende wijs, in fragmenten wordt het teruggevonden. Als vijf boeken van Mozes worden ze verzameld, de Tora.

We vallen midden in een feesttijd. Er is rust en ontspanning, het Loofhuttenfeest wordt gevierd. Ieder bouwt op het eigen erf een loofhut. Dat is een fragiel bouwwerk, tijdelijk, met open dak symbool van de open verbinding met JHWH. Verhalen vertelt men elkaar. Er is tijd om samen te eten, samen te zingen. Het is wel te vergelijken met het Offerfeest dat de islamitische gemeenschap afgelopen vrijdag heeft gevierd. Aan het eind van de feestweek wordt het volk bij elkaar geroepen op het Waterplein bij de tempel. Alleen wie JHWH wil ontmoeten, komt daar bij elkaar. De liturgie wordt gevierd. Dat wil zeggen dat gezamenlijke taal wordt gegeven aan de relatie met de Levende. Traditie wordt doorgegeven:  als mens uit het moment gehaald en geplaatst in de tijd. Het moment waarin eigenbelang, overlevingsdrang, een plek heeft, waar geleefd wordt. In de liturgie wordt dit voor een moment stil gezet. Er is tijd om te herinneren en om vooruit te kijken en door de bescherming van de gemeenschap is het mogelijk ook het besef van falen door te geven. In de traditie is dit vaak verworden tot een absurde nadruk op schuld, een nadruk die mensen opnieuw slaaf maakt, opnieuw mensen bindt aan bevroren regels in de tijd, waar de vrijheid onder druk komt te staan. Verantwoordelijkheid beklemtoont zodat mensen verlammen, zich doen terugtrekken in eenzaamheid. Waardoor het stromen van de Geest stokt. Waardoor het niet meer mogelijk is ook maar iets door te geven. Of het zou een negativiteit moeten zijn. Een ontkenning dat God de Aanwezige is.

Tegelijk is een dergelijke eenzaamheid soms broodnodig. Dat hoorden we in het verhaal uit Matteüs. Jezus zoekt het alleen-zijn op. Toen hij hiervan hoorde…

Dat is het verhaal over de dood van Johannes. Daarmee stokt ook de open verbinding van Jezus met de hemelse Vader. De duif vliegt weg. Het toont de diepe verbondenheid van Jezus met mensen, met Johannes in dit geval. De relatie met de Eeuwige verloopt in eerste instantie via andere mensen. De traditie wordt doorgegeven door mensen die een diepgaande verbondenheid ervaren met JHWH. En de relatie met God komt tegelijkertijd ook onder druk te staan door het gedrag van mensen. De verantwoordelijkheid voor elkaar wordt extra duidelijk in dit verhaal. Nadat Jezus terugkeert, de berg van de eenzaamheid afdaalt, zich weer tussen de mensen begeeft, komen de mensen ook weer naar hem toe. Ze ervaren Jezus als een poort naar de hemel. Waar ze zelf nog bedolven zijn onder het stof van traditie, schuld, ziekte, zien ze Jezus als schoongewassen mens die hen de hand reikt. En ze luisteren naar zijn stem. Horen zijn woorden. De tijd wordt vergeten. De leerlingen van Jezus vergeten het niet.

Ze zweven hier midden in het evangelie heen en weer tussen begeestering en praktische betrokkenheid op anderen. Ze zien de zon dalen naar de horizon. Het zal donker worden. De dag loopt ten einde. Ieder zal wat moeten eten voordat de slaap zich over hen kan ontfermen.

De leerlingen willen de schare daarom wegsturen. Hen wijzen op de eigen plichten om leven op te pakken. De individuele verantwoordelijkheid aanspreken. De schare losmaken van de verbondenheid met de Eeuwige die via Jezus die dag is ontstaan, die de woorden van hun meester tot stand heeft gebracht. Dat zeggen ze niet tegen de mensen die zich aan de voeten van Jezus verzameld hebben. Ze spreken Jezus erop aan: ‘Stuur hen weg, zodat ze eten kunnen kopen’. De leerlingen willen, kunnen geen verantwoordelijkheid nemen voor deze mensen.

Dan laat Jezus hen zien dat dit wel degelijk kan. Hij geeft de leerlingen brood, zodat zij het kunnen doorgeven. Door het beeld van de dagelijkse levensbehoefte maakt Jezus duidelijk dat God niet ver weg boven op de berg is, niet geïsoleerd als een toefje slagroom waar we wel zonder kunnen. God is als dagelijks brood. Zonder dagelijks brood, houdt leven op. Is leven niet meer mogelijk. Deze dagelijksheid laat Jezus hier zien. Hij geeft het door opdat zijn leerlingen het zullen doorgeven. De afgelopen maanden hebben we opnieuw ontdekt dat dagelijksheid ook is: de relatie met andere mensen. Daar kunnen we niet zonder. Laat dit verhaal ons inspireren om de aanwezigheid van medemensen te ontvangen zodat ook het eigen leven doorgegeven kan worden.
amen.