Preek over Matth. 16: 21-28, gehouden in de Oosterkerk te Hoogeveen op 23- augustus 2020
Voorganger: ds. H. Rooze
Broeders en Zusters,
“Van toen aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan.” Deze uitspraak snijdt het evangelie naar Mattheüs letterlijk in twee delen. In de eerste helft van het evangelie hoorden we geregeld het woordje “uitwijken”. Jezus week uit, week steeds verder uit, dat wil zeggen steeds verder van Jeruzalem vandaan. Aan het eind van het eerste deel wijkt Jezus zelfs uit naar het buitenland, we treffen Hem aan in de streken van Tyrus en Sidon, in de omgeving van Caesarea Filippi, in het land dat tegenwoordig Libanon heet.
En dan nu opeens: “Van nu aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan” – om er te lijden en te sterven. Ik kan me voorstellen dat dit aankwam als een mokerslag. Ik kan me die reactie van Petrus dan ook maar al te goed voorstellen: nee Heer, dat nooit, dat kan niet, dat mag niet! Tot nu toe leek alles zo mooi. In die eerste helft van het evangelie is Jezus weliswaar voortdurend op de vlucht, zo lijkt het – maar anderzijds: er gebeuren wel voortdurend de meest geweldige dingen. Blinden worden ziende, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden worden opgewekt, en armen ontvangen het evangelie. Het kon niet op, aan de lopende band gebeurden er wonderen, het één nog indrukwekkender dan het ander. Het enthousiasme rond Jezus groeide met de dag, de scharen waren niet meer bij Hem weg te slaan, en ook bij Jezus’ leerlingen had het zijn hoogtepunt bereikt. Dat eerste deel van het evangelie naar Matteüs eindigt dan ook met die stralende belijdenis van Petrus: “U bent de Messias, de Zoon van de levende God!” Een climax, een hoogtepunt; hier zou het evangelie bij wijze van spreken uit kunnen zijn.
Maar het is niet uit; we zijn pas op de helft. En nu opeens dit: van toen aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan, om er te lijden en te sterven. Ja, Hij zegt er ook bij: en om op te staan op de derde dag; maar het lijkt alsof dat laatste niet meer tot Petrus doordringt. Petrus hoort alleen maar van lijden en sterven, en zijn reactie is: dat nooit! Hij begon Jezus te bestraffen, staat er, alsof hij, Petrus, het voor het zeggen heeft, alsof hij de baas is over Jezus – terwijl hij nota bene net beleden heeft: U bent de Zoon van God.
Toegegeven: het was ook een moeilijke boodschap die Petrus te horen kreeg. Lijden, gedood worden, dat is toch niet iets dat je bij een Messias, een Zoon van God verwacht. Bij zo iemand denk je aan een held, een stralende overwinnaar, een koning – maar toch niet aan een stervende aan een kruis. Ja, en dit is nu precies wat het christelijk geloof onderscheidt van alle andere geloven. Ik moet denken aan dat prachtige woord uit het boek Openbaring. Openbaring 5 – eerst krijgen we daar te horen: de leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. Die boekrol, dat is het boek van de wereldgeschiedenis – wie beslist daarover, wie gaat daar uiteindelijk over? Hij dus, de leeuw uit de stam van Juda. Nu, dat belooft wat. We zijn benieuwd, zullen we Hem te zien krijgen, die leeuw, die mannetjesputter? En dan staat er: en ik zag – een lam, staande als geslacht. De leeuw blijkt een lam te zijn, een lam dat geslacht is nog wel. Je ziet de kerf nog in zijn nek. Ja, dan sta je wel met stomheid geslagen.
Zoiets gebeurt ook hier. Nogmaals, ik kan me de reactie van Petrus zo goed voorstellen. Naar Jeruzalem gaan, jawel, om er koning te worden, koning van Israël, koning van de hele wereld zelfs – maar toch niet om er te lijden en te sterven? Maar Jezus wijst op zijn beurt Petrus terecht: ga weg, achter mij, Satan, want jij bent bedacht niet op de dingen van God maar op de dingen der mensen. De dingen der mensen – want Petrus verwoordt hier wat ieder ander mens in zijn plaats gezegd zou hebben. Wij mensen houden nu eenmaal van glamour en glorie, we houden van winnaars en niet van losers, of het nu in de politiek is of in de sport of op welk ander terrein dan ook. Maar Jezus zegt tegen Petrus – en dus tegen ons allen: Ga weg, achter Mij, Satan. Want dat wat iedereen zegt en wat iedereen vindt, de dingen der mensen, dat komt bij Satan vandaan en niet van God. God heeft heel andere ideeën, andere plannen dan wij.
“Van toen aan begon Jezus zijn leerlingen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan”. Dat begint hier, en het houdt niet meer op. Nog ettelijke malen zullen de leerlingen het te horen krijgen: we gaan op naar Jeruzalem, om er te lijden en te sterven. Jezus is van die weg niet meer af te krijgen, want Hij weet dat dit, en dit alleen, Gods weg is.
En dat is nog niet alles. Nadat Hij dit tot Petrus gezegd heeft, richt Hij zich tot al zijn leerlingen, en Hij zegt tot hen: en jullie ook! Jullie zullen dezelfde weg moeten gaan die Ik ga. “Indien iemand achter Mij wil komen, Hij verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.” Navolgers van Jezus, dat wilden jullie zijn; welnu, dan zul je Mij ook op deze weg moeten volgen, op de weg van het kruis.
Wat bedoelt Jezus daarmee? Ja, in de eerste plaats geldt het voor hen heel letterlijk. Eens zullen ook zij zo aan hun eind komen, van sommigen weten we het zeker, maar het is zeer waarschijnlijk dat ze allen uiteindelijk de marteldood gestorven zijn. En niet alleen zij, maar van die eerste christenen hebben velen hun geloof in Jezus met de dood moeten bekopen. Het gold toen heel letterlijk: als je Jezus volgde, dan wist je dat je daarmee je kruis op je nam, het kruis waaraan je wellicht eenmaal zou komen te hangen. En ook in later tijden is dat het geval geweest, tot de huidige dag.
Nu zijn niet alle christenen geroepen tot het martelaarschap. Toch richt Jezus zich met dit woord tot ons allen, als we tenminste volgelingen van Hem willen zijn. Jezus volgen betekent: Hem volgen op de weg van het kruis. Wat betekent het dan voor ons? Het eerste wat Hij zegt is: wie Mij volgen wil, die verloochene zichzelf. Dat is het eerste, en wellicht ook het centrale woord: jezelf verloochenen. Dat betekent met andere woorden: voortaan doe je niet meer je eigen wil, maar de wil van God, de wil van Jezus. Paulus zegt het zo in zijn brief aan de Galaten: wie Jezus Christus toebehoren, die hebben hun vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd. Met andere woorden: ze hebben hun eigen wil gekruisigd. “Niet meer wat ik wil, maar wat U wilt”, dat is voortaan hun parool. Dat hoeft niet altijd te betekenen dat je letterlijk aan een kruis zult komen te hangen, maar het houdt wel in dat je Jezus wilt volgen, Hem gehoorzamen, koste wat het kost, ook als dat tegen jezelf, tegen je eigen vlees ingaat.
En nu is de vraag: is dat geen sombere boodschap? Zo is er wel eens tegen het christelijk geloof aangekeken, met name ook op grond van juist dit woord van Jezus. Men heeft wel gezegd: het christelijk geloof is een somber geloof. Christenen zijn blijkbaar mensen die behagen scheppen in het lijden, in de pijn, in het verdriet, in plaats van zich te verheugen in het vrolijke, blije, gelukkige leven. Mensen die er een ziekelijk genoegen in scheppen zichzelf te kwellen. Je hebt inderdaad zulke mensen, die zichzelf voor de lol pijn doen; masochisme heet dat, en dat beschouwen we als een geestelijke afwijking, daarvoor moet je naar de psychiater.
Maar dat is niet Jezus’ bedoeling. Hij zegt ook niet dat we opzettelijk het lijden moeten zoeken. Dat hebben mensen er wel van gemaakt, het schijnt dat er in de eerste eeuwen christenen zijn geweest die bewust het martelaarschap opzochten. En ook later hebben mensen gedacht dat ze God een plezier deden door zichzelf zoveel mogelijk te kastijden. Maar dat bedoelt Jezus hier niet. Uiteindelijk gaat het Hem juist om het ware leven, om blijdschap, om vreugde, om het ware geluk. Ook Hij ging niet zomaar naar het kruis, omdat Hij daar op de een of andere manier een pervers plezier in zou hebben, maar Hij ging om zijn leven te geven voor anderen. Hij stelt ons hier de vraag: wat wil je eigenlijk met je leven, wat wil je bereiken? Wat beschouw jij als het hoogste geluk? Is dat zoveel mogelijk rijkdom, zoveel mogelijk macht? Jezus spreekt hier in boekhoudkundige termen, in termen van winst en verlies. Wat baat het een mens, zegt Hij, als hij de hele wereld wint – dat staat dus aan de ene kant van de balans, aan de winstzijde: stel je voor, ik heb alles gekregen wat ik hebben wou, ik heb de hele wereld gewonnen. En aan de andere kant staat als verliespost: maar ik heb mijn leven, mijn ziel, ik heb mijzelf verloren. Dan ben je toch alleen maar een verliezer. Ja, wat is eigenlijk leven? Wanneer leef je echt? Het staat zo prachtig in die berijmde psalm 119: “Slechts in uw spoor kan leven leven zijn.” Zo is het: wie Jezus volgt, wie Gods geboden gehoorzaamt, die zal gelukkig zijn, zelfs al kost het hem het leven. Toch gelukkig, want je hebt het ware leven gevonden: “wie zijn leven verloren heeft om mijnentwil, die zal het vinden”. Ik ga nog even terug naar Paulus: “Zij die Jezus Christus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd”, zei hij. En als hij opsomt wat dat kruisigen inhoudt, de “vrucht van de Geest”, noemt hij het, dan staat in het rijtje dat hij opsomt, naast liefde en vrede, ook: blijdschap. Ja, dat hoort er ook bij. Want het is een blijde zaak, een vrolijke aangelegenheid om Christus te volgen, zelfs al houdt het in dat je een kruis draagt. Dat staat ook zo prachtig in het gebed dat stond in het oude doopformulier. Daar werd voor de kinderen die gedoopt worden gebeden dat ze “Christus navolgende hun kruis blijmoedig dragen mogen”. Kan dat, blijmoedig een kruis dragen? Ja, dat kan. En dat heeft natuurlijk alles te maken met wat erop volgt in dat gebed: “dat ze op de jongste dag voor de rechterstoel van Christus, uw Zoon, onbevreesd mogen verschijnen”.
Daar eindigt ook het woord van Jezus mee dat we vanmorgen met elkaar lazen: het eindigt met de komst van Jezus in heerlijkheid, “en dan zal Hij eenieder vergelden naar zijn daden”. Gelukkig maar, gelukkig dat er een oordeel is. Want als dat niet zo was, als we niet beoordeeld werden , dan had ons leven geen enkele zin. Dan was er geen sprake van goed en kwaad, dan had het geen zin om je ergens voor in te zetten. De vraag is niet: hoe lang heb je geleefd, maar heb je echt gelééfd? “Slechts in uw spoor kan leven leven zijn.” In het boek Deuteronomium stelt Mozes het volk voor de keuze: je kiest óf het leven en het goede, óf je kiest de dood en het kwade. Daarmee is gezegd wat ook Jezus ten diepste bedoelt in de woorden die we gehoord hebben: het leven, het eigenlijke, echte leven is gelijk aan het goede – en het kwade betekent in feite de dood, zelfs al heb je de hele wereld gewonnen.
Juist omdat Hij hartstochtelijk in het leven gelooft, in het goede, het echte leven, gaat Jezus vanaf Matteüs 16 vers 21 de weg naar Jeruzalem, de weg van het kruis. De weg die tevens de weg is naar de opstanding, naar het leven, het eeuwige leven. Wij allen mogen Hem volgen op die weg – met vreugde.
Amen.