Lezing: Johannes 20, 19-31
Voorganger: ds. Jan Ros
Gemeente van Christus
Op deze zondag na Pasen willen we het over Thomas hebben. Hij hoort volgens het kerkelijk jaar bij deze zondag, die in het Nederlands ook wel Beloken Pasen heet. ‘Beloken’, half gesloten..het is nu nog zo’n beetje Pasen. Wij vieren nog steeds de opstanding van Christus, wij vieren nog steeds de overwinning op de dood. Half en half mogen we het nog vieren en de paasliederen zingen.
Hij heet Thomas en is één van de twaalf. Toen Lazarus dood was en Jezus naar hem toe wilde, vlakbij Jeruzalem, zei hij tegen de andere elf: ‘laten ook wij gaan om met hem te sterven’. Hij was solidair met Jezus tot het uiterste. En op de laatste avond, tijdens het afscheidsgesprek van Jezus aan tafel, heeft hij gevraagd: ‘wij weten niet waar u heen gaat; hoe moeten wij dan de weg kennen? Op de avond van de eerste dag van de week, waarop Jezus aan Maria van Magdala was verschenen, is uitgerekend híj er niet bij. Hij is niet zomaar per ongeluk, lijkt het wel, maar opzettelijk afwezig. Het verhaal wil blijkbaar iets met hem, maar wat?
Thomas heet ook Didymus, d.w.z.: tweevoudig of tweeling. We moeten dat tweevoudige blijkbaar twee keer horen. Want er is iets met die Thomas dat ons niet mag ontgaan: Thomas, dat is iemand die de zaak altijd van twee kanten bekijkt; die niet in één keer tevreden is; die dubbele zekerheid wil. Maar, is dat zo verkeerd? Is Thomas echt zo ongelovig? Verwijt Jezus hem inderdaad dat hij alleen maar gelooft omdat hij gezien heeft? Ik denk eigenlijk dat het een beetje ànders zit; dat Thomas met zijn dubbelheid veel dichter bij het geheim van Pasen staat dan wie daar zomaar in gelooft, zonder eerst eens even goed te kijken; dat Thomas misschien wel méér ‘mens uit één stuk’ is dan zijn naam doet vermoeden; dat hij wel eens het voorbeeld zou kunnen zijn van hoe het nou juist wél moet. Waaròm ik dat denk? Omdat Thomas met zijn vragen en doorvragen, met zijn twijfels en scepsis, ons afhelpt van een makkelijk en oppervlakkig paasgeloof; omdat hij geen genoegen neemt met alleen maar een blij en vrolijk halleluja-geloof; omdat hij onze vragen en twijfels, ons verdriet en onze pijn, alles wat geloven zo moeilijk kan maken serieus neemt.
In zijn scepsis is Thomas – mij in ieder geval- sympathiek. Toch heeft dit verhaal mij verder nooit zo aangesproken. Na het prachtige verhaal van de ontmoeting van Maria en Jezus, heb ik dit verhaal altijd wat een afknapper gevonden. Van mij had het bij dat verhaal over van Maria Magdalena en Jezus in die tuin wel mogen blijven, dat had wat mij betreft het slot mogen zijn van het Johannesevangelie. Dat prachtige verhaal over een vrouw die vindt of beter, die wordt gevonden. Daar het evangelie mee laten eindigen, dat verhaal vasthouden, niet verdergaan maar in die tuin blijven, was dat niet veel mooier geweest? Hadden we niet bij Pasen kunnen blijven? De schrijver van het Johannesevangelie vond blijkbaar van niet, er moest nog meer gezegd worden en zo brengt hij ons verder. In plaats van de tuinman, verschijnt Jezus nu in een vreemde gedaante. Echter, als je het goed leest, staat dat er helemaal niet. De leerlingen hadden de deuren gesloten, van hun huis en van hun hart. Als angstige, verslagen mensen zijn ze bij elkaar. Maar dan, midden in het verdriet, het niet weten hoe verder, midden in de angst voor ‘de anderen’, voor de dood, voor de toekomst, komt Jezus, en spreekt van vrede. En dat zegt hij niet zomaar even gladjes. Hij komt niet met mooie woorden die hemzelf niets hebben gekost, hij komt ook niet als een spook of superman die overal boven en buiten staat. Maar hij is zelf een verwond mens, gebutst, geslagen, gebroken door het leven. De wonden zijn duidelijk zichtbaar. Nu Jezus in de kring van zijn leerlingen verschijnt betekent dat niet dat het nu weer wordt zoals het was. De opstanding is niet een wat lang uitgevallen reanimatie. Jezus is gedood, vermoord. Ze hebben hem zijn leven afgenomen, zijn lichaam gebroken. Het lijden was echt, gruwelijke realiteit.
Voor Thomas ligt de grootsheid van Jezus verschijning in zijn wonden. Immers als het lijden hem niet getekend zou hebben, hem niet echt geraakt zou hebben, als hij er zomaar weer te boven zou zijn gekomen: hoe zou hij dan ooit geloofwaardig zijn? Wat zou je hebben aan zo’n supermens die ongevoelig blijkt voor de pijn van het leven, die nergens deuken aan op loopt. Wat zou je hebben aan een God die in het lijden buiten schot blijft, er zelf niet door geraakt wordt. Thomas wordt door Jezus op geen enkele manier berispt, integendeel hij wordt uitgenodigd Jezus wonden, zijn lijden te voelen. En precies dan komt Thomas tot zijn belijdenis: “mijn Heer, mijn God”.
Zoals Geert Boogaard het verwoordde in een gedicht: ‘Alleen als God lijdt/ aan wat er in mijn leven gebeurt/ en net als ik dus niet gelukkig is/ kan Hij bestaan.’ Jezus komt met de sporen van het leven op zijn lijf tussen de mensen. Niet als een glorieus figuur. Ook niet als een lieve tuinman in een romantische hof. Hij is een mens die de diepte kent, maar ‘door God omhoog is gehaald uit het stof’, zoals Hanna en Maria ooit zongen. ‘Gered van de groeve’, zoals de psalmdichter het zong. In de beschrijving van de gewonde Jezus maakt de evangelist ons duidelijk dat God niet afhaakt in de diepte. Maar je er doorheen draagt, sleept als het moet. Misschien is dat wel de kracht van dit verhaal, misschien is het toch goed dat de evangelist niet bij Pasen is opgehouden.
Scepsis en verlangen vormen de grondtoon van de lezingen van vandaag. Herkenbaar beide denk ik. Verlangen naar liefde, geluk, naar God merkbaar in je leven en in deze wereld aanwezig, naar vrede, naar lachen en dansen. En tegelijk aarzeling, scepsis of het ooit wat worden zal, met je eigen leven misschien, met mensen die bij je horen en waar je je zorgen om maakt, met deze stad, deze wereld. Zo ben je onderweg, met dat dubbele gevoel van verlangen en scepsis. Soms met de deur wagenwijd open, Soms binnen met deuren gesloten. Soms teleurgesteld omdat hoop het haast niet houden kon, liefde het niet redde, geluk in scherven viel en God niet te vinden was. En dan kwam daar, dwars door de dichte deuren heen van onze kerk, van ons leven, van ons hart en gedachten, onverwacht iets van God. “Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven”.
Wij moeten het hebben van de getuigenissen, de evangeliën. Wij hebben niet gezien, zoals de evangelist het vertelt. Wij waren er niet bij. Toch is dit verhaal over Thomas ook ons verhaal. Zijn wij hem. Want het is te zien, te ontdekken, soms even: God, de geest van Jezus. Als je maar goed kijkt, als je maar goed luistert. Je kunt het zien in elkaar, in die kracht die er is, soms heel verscholen, in het geduld, het geloof, de hoop en de liefde. Gelukkig ben je, als je dat aan elkaar op kunt doen, als gemeente. Amen.
Hoogeveen, 19-4-2020, ‘Quasimodo geniti’